Aangemeerd in Ardglass, de laatste Noord-Ierse haven.
Deel 9: Via de Ierse oostkust naar Wales.
In mijn vorige verslag heb ik verteld dat ik na een soms behoorlijk spannende reis en de nodige stuurautomaatproblemen, in sneltreinvaart de Ierse Zee ben overgestoken en aangemeerd lag in Belfast.
Na een dag passagieren heb ik de Noord-Ierse hoofdstad weer verlaten en koers gezet naar Ardglass, de laatste Noord-Ierse haven. Uitslapen was er ook dit keer niet bij. Om zeven uur gooide ik de lijnen los, dan had ik tot aan zee de ebstroom nog net mee en kreeg ik daar de vloedstroom in de rug. De zeilomstandigheden waren uitstekend. De matige wind was westelijk, zodat ik halve wind in de beschutting van de kust kon varen. Die was vrij laag, maar in het Belfast Lough nog behoorlijk heuvelachtig. Tussen de eeuwenoude bomen stonden indrukwekkende landhuizen en villa’s met grote grasvelden ervoor. Dit was duidelijk het ‘Wassenaar’ van Noord-Ierland. Langs de zeekust lagen veel stranden met keurig in het gelid staande stacaravans erachter. Verder passeerde ik veel dorpjes en kleine stadjes. De navigatie was vrij gemakkelijk, alleen lagen er op een paar plaatsen rotsen en kleine eilandjes waar veel stroom stond.
Ardglass Castle.
In de loop van de middag kwam Ardglass in zicht en even voor vieren draaide ik het kronkelige geultje in naar de jachthaven. Die lag goed beschut achter een paar rotsen. Vanaf de boot had ik een leuk uitzicht op het op een heuvel gebouwde stadje. De havenmeester bracht me in zijn auto naar een tankstation waar ik mijn jerrycans kon vullen en ’s avonds heb ik een wandeling door het plaatsje gemaakt. Zoals bijna overal hier stond er in het centrum een middeleeuws kasteeltje, eigenlijk niet veel meer dan een fors uitgevallen vierkante toren.
De Mourne Mountains, vlak voor de grens met de Ierse Republiek.
De volgende morgen heb ik rond half acht koers gezet naar de Ierse Republiek. De lagedrukgebieden waar ik in Schotland en Noord- Ierland vrijwel de hele tijd mee te maken had gehad, hadden plaatsgemaakt voor een hogedrukgebied. Veel zon was er aanvankelijk niet, maar er was ook nauwelijks wind, zodat het een wat saaie motordag werd. Op de marifoon hoorde ik dat de kustwacht een stormwaarschuwing gaf voor de Hebriden. Ik was blij dat ik niet meer in die winderige contreien vertoefde, hoe mooi het er ook was.
Mijn bestemming was Carlingford, een mooi oud stadje waar ik verleden jaar drie dagen had gelegen. Het uitzicht op de kust was een stuk spectaculairder dan tijdens de tocht van de vorige dag. Ten zuiden van Ardglass lagen de Mourne Mountains, een groep fraaie, piramidevormige bergen van zo’n 600 meter hoog. Rond de middag voer ik het Carlingford Lough binnen. In de jachthaven heb ik aangemeerd in dezelfde box als verleden jaar en daarna kon ik lekker in het zonnetje van het fantastische uitzicht op de Carlingford Mountain genieten. ’s Avonds heb ik een uurtje langs het water gefietst. De volgende dag had ik naar Dublin willen varen, maar de wind was pal zuid en bovendien zeer krachtig tot krachtig en de kustwacht gaf een windwaarschuwing af. Ik heb in het stadje inkopen gedaan en daarna weer een fietstocht langs het lough gemaakt. Het steeds wisselende uitzicht over het water en op de bergen was schitterend.
Tijdens mijn fietstochtje langs het Carlington Lough geniet ik voortdurend van mooie uitzichten.
De volgende morgen zat de wind nog steeds in de zuidhoek, maar omdat hij zwak was, kon ik daar makkelijk op de motor tegenin varen. Even na achten ben ik vertrokken. In het Carlingford Lough had ik een flinke ebstroom in de rug. Hoewel er nauwelijks wind stond, was het in de monding even een heksenketel. De stroom zorgde voor een hoogst onaangename, steile golfslag en het schip ging flink tekeer. Daarna volgde er weer een zeer rustige tocht, bijna te rustig. De zee was vrijwel spiegelglad, er stond alleen wat deining. De vlakke kust lag te ver weg om er veel van te zien, alleen de Carlingford Mountain en de Mourne Mountains waren nog lang zichtbaar.
Ondieptes waren er niet en het enige schip dat ik zag was een zeiljacht dat ruim een mijl voor me dezelfde richting uitvoer. De stuurautomaat en de motor deden het werk en ik kon rustig een boek lezen. In het begin was het zwaar bewolkt, maar gaandeweg klaarde het gelukkig steeds meer op en op een gegeven moment was de lucht zelfs helemaal blauw. Tegelijkertijd begon het echter flink te misten. Het jacht dat voor me voer was al snel niet meer te zien en op een gegeven moment was het zicht niet meer dan een meter of vijftig. Gelukkig was de mist na een half uurtje weer verdwenen.
Drooggevallen haventje aan de Ierse kant van het Carlington Lough.
De dagen ervoor was de vloedstroom ’s morgens steeds uit het noorden gekomen, nu kwam hij uit het zuiden. Erg sterk was hij gelukkig niet, maar de snelheid werd er toch door getemperd. Pas aan het eind van de middag kreeg ik stroom in de rug. Er kwam ook wat wind en dus ook meer golfslag, en op een gegeven moment nam de windkracht toe tot dik 4 begin 5 beaufort. De stroom duwde me de goede richting uit, maar met het relaxte varen was het afgelopen. Ik moest tussen een paar eilanden door en omdat het zaterdagmiddag was en ik in een gebied kwam waar een paar grote jachthavens lagen, werd het op het water een stuk drukker. Er voeren wat zeiljachten en op veel plekken lagen visbootjes. Toen ik er een passeerde had een hengelaar een flink aantal makrelen aan de lijn. Hij wierp er één naar een zeehond die daar kennelijk al op lag te wachten.
Vanwege het uitzicht op de eilandjes werd de tocht een stuk mooier, maar het mooist was de passage van het schiereiland bij de ingang van de Dublin Bay, met zijn ruim 150 meter hoge rotskust die steil uit het water oprees. Ook het uitzicht op de bergen aan de zuidkant van de baai was schitterend. Bij het indraaien van baai was het even doorbijten vanwege de zeer onaangename golfslag, maar omdat ik nu halve wind voer, kon ik het laatste stukje nog even lekker zeilen. Er kwam een enorm cruiseschip naar buiten, en toen ik het zeil had gestreken en toestemming vroeg om naar binnen te varen, voer er weer een schip de haven uit. Toen dat gepasseerd was kon ik koers zetten naar de jachthaven.
Het uitzicht in Dublin is minder mooi, maar door de af en aan varende roll-on-roll-offschepen wel erg afwisselend.
Hoewel het al een beetje begon te schemeren heb ik lekker buiten gegeten. Het uitzicht verschilde nogal van dat in de vorige haven. In plaats van op een mooie berg keek ik nu uit op een terminal voor roll-on-roll-offschepen. Soms maakten die flink wat herrie, maar het voordeel van de plek was dat ik op mijn vouwfietsje in ruim vijftien minuten in het hart van de stad was. Fietsen is in Dublin overigens niet altijd even makkelijk. De stad is volkomen vlak en op veel plaatsen zijn fietsstroken, maar die eindigen vaak plotseling of worden onderbroken door bushaltes en soms moet je tussen rijen auto’s voorsorteren. Geen wonder dat alle fietsers hier een helm dragen.
In het park in het hartje van de stad genieten de Dubliners van het zomerweer.
De volgende dag heb ik het National Museum of Ireland bezocht, waar aan de hand van allerlei archeologische vondsten interessante informatie werd gegeven over de (pre)historie van Ierland. Alleen al vanwege het schitterende Victoriaanse gebouw was het museum de moeite waard. Daarna heb ik door het gezellige stadscentrum gewandeld, waar de terrassen vanwege het mooie nazomerweer vol zaten en in het centrale stadspark volop werd gepicknickt. In een voormalige markthal heb ik een lekkere vismaaltijd genuttigd.
Mijn bedoeling was om de dag erna weer een stuk zuidwaarts te koersen, naar Arklow. Omdat het een flink stuk varen was, ruim 40 mijl, had ik het hele eind stroom in de rug nodig. Ik zou dan echter om half vijf ’s morgens moeten vertrekken of ’s middags om vijf uur. In beide gevallen zou ik een aantal uren in het donker moeten varen. Langs de kust doe ik dat liever niet vanwege de vele vissersboeitjes. Een Ierse buurman attendeerde mij echter op het plaatsje Greystones. Het lag in een mooie omgeving en er was pas een jachthaven met uitstekende faciliteiten aangelegd, en wat voor mij het belangrijkste was: het was maar 15 mijl varen en daarom nog voor het donker te bereiken. De volgende dag zou dat niet meer kunnen. Ik heb daarom besloten om niet langer in Dublin te blijven.
Met het warme zomerweer was het inmiddels weer afgelopen. Toen ik ‘s avonds vanuit het centrum van Dublin naar de boot fietste begon het al wat te spetteren, daarna heeft het flink geregend en de volgende morgen was de wind van het zuidoosten naar het noordwesten gedraaid en behoorlijk in kracht toegenomen. Hoewel het zonniger was dan de vorige dag, was de temperatuur bijna 10 graden gedaald en de wind woei recht de kajuit in. Ik heb het schip gedraaid zodat ik ’s morgens toch lekker in het zonnetje mijn eitje kon pellen, maar mijn zomerkleding die ik na bijna twee maanden uit de kast had gehaald, kon weer worden opgeborgen.
Met een stevige bakstagwind vaar ik de Dublin Bay uit.
Om optimaal van de stroom te kunnen profiteren wilde ik even na vieren de lijnen weer losgooien, maar mijn vertrek liep wat vertraging op omdat er net twee veerboten binnenliepen. Toen ik van de verkeersbegeleidingsdienst toestemming had gekregen om naar zee te varen, volgde er een mooie tocht. Het eerste stuk ging door de grote Dublin Bay. Ik voer vrij dicht onder de zuidoever, waar een reeks voorsteden van Dublin lagen, hoofdzakelijk badplaatsen. Langs de boulevards stonden statige witte gebouwen uit de Victoriaanse tijd. Daarachter lagen de door de avondzon beschenen Dublin Mountains met hun geleidelijk oplopende groene hellingen en wat verder weg piekten de Wicklow Mountains de heldere lucht in. Om op zee te komen moest ik tussen een eilandje en de kust door, waar het behoorlijk hard stroomde. Omdat ik daarna een lange baai over moest steken, lag de kust wat verder weg, maar het uitzicht op het bergachtige binnenland bleef schitterend.
Bij een eilandje net buiten de Dublin Bay stroomt het hard.
Toen ik de imposante kaap was gepasseerd aan het einde van de baai, kwam Greystones in zicht en even na achten kon ik het schip gereed maken voor het aanmeren. Omdat de wind behoorlijk sterk was en ik hem in de rug had, heb ik het hele stuk alleen op de genua gevaren. Het inrollen was een fluitje van een cent, maar het overboord hangen van de stootwillen en het klaarleggen van de lijnen ging minder makkelijk. Ik wist niet of ik daar in de haven de gelegenheid voor zou hebben en daarom heb ik het op zee gedaan. Omdat de wind parallel met de kust woei stonden er hoge golven en rolde het schip behoorlijk. Ik heb inmiddels wel zeebenen en zeker als ik iets op dek moet doen ben ik aangelijnd, maar ik was blij toen alle willen netjes overboord hingen en ik weer veilig in de kuip zat. Ook het vinden van de haveningang was niet direct eenvoudig. Het begon al een beetje te schemeren, maar de havenlichten gingen pas aan toen ik al vlak voor de haveningang voer. Daarna draaide ik met een paar kronkels de zeer beschutte haven in, waar ik snel een vrije box vond.
Wat het uitzicht betreft was ik een beetje van de regen in de drup gekomen. In Dublin keek ik uit op terminals waar voortdurend schepen aanmeerden met ladingen auto’s en vrachtwagenaanhangers met containers, hier werd rond de haven een luxe resort uit de grond gestampt en zag ik overal bouwkranen en bulldozers. Dan zie ik toch liever vrachtschepen, de bouw heeft nu eenmaal minder mijn interesse. De projectontwikkelaar die verantwoordelijk was voor dit project en de aanleg van de zeer luxe marina, wilde blijkbaar zijn investering zo snel mogelijk terugverdienen, want het havengeld loog er niet om. Ik moest voor twee nachtjes liggen 76 euro dokken en in het glossy boekje met informatie over de haven stond dat een vaste ligplaats 400 euro per strekkende meter kostte, ruim tien maal zoveel als wat ik voor mijn leuke plekje in Durgerdam betaal. En dat in Ierland, toch niet het rijkste land van de EU. Blijkbaar begint het land er na de ineenstorting van de huizenmarkt en de schuldencrisis weer aardig boven op te krabbelen, want de huizen in het resort die al klaar waren, overwegend twee-onder-een-kapvilla’s, waren al allemaal verkocht. Op een groot reclamebord werd het uitzicht over zee aangeprezen, maar toen ik de volgende dag door het wijkje liep zag ik dat dat toch wat tegenviel. Alle huizen hadden een vaste parkeerplaats en die was gesitueerd in de grotendeels betegelde en dus onderhoudsvrije voortuin. Bijna overal stonden twee vaak nogal fors uitgevallen auto’s vlak voor het voorraam.
De volgende morgen heb ik eerst mijn levensvoorraden wat aangevuld en een wandeling door het dorpje gemaakt, een aardig badplaatsje met veel villa’s uit het begin van de 20e eeuw. ’s Middags heb ik weer gewandeld. Vlakbij de haven begon een wandelpad dat over de kliffen naar de langgerekte baai liep die ik de avond ervoor was overgestoken. Het was helder, zonnig weer en de wandeling, in totaal ruim 12 kilometer, was zeer de moeite waard, vooral het deel dat rondom de hoge kaap liep die ik vanaf zee had bewonderd. Aan de ene kant gingen de hoge bergwanden steil de lucht in, aan de andere kant sloegen diep onder mij de golven met veel geweld op de rotsen te pletter. Op veel plaatsen zaten zeevogels op de rotsen. Er liep vlak naast het water ook een trein die de plaatsen langs de oostkust met elkaar verbond. Bij de kaap viel er voor de passagiers niet veel te zien, daar ging de trein hoofdzakelijk door tunnels. Het pad was een van de belangrijkste attracties van het kustgebied en ik was dan ook niet de enige wandelaar.
De kaap voor Greystones waar ik de avond ervoor langs ben gevaren, kan ik nu wandelend bewonderen.
De dag erna wilde ik doorvaren naar Arklow. Vanaf hoogwater zou ik de stroom mee krijgen. Hoewel de kentering nu wat later plaatsvond, moest ik toch vrij vroeg uit de veren. Om 6 uur ging de wekker en even na half 7 voer ik de haven uit. De zon kwam net op en de wind was sterk genoeg om op het grootzeil en de genua naar mijn bestemming te zeilen. Omdat de wind wat naar het westen was gedraaid, voer ik meer onder de beschutting van de kust en stonden er gelukkig minder hoge golven dan twee dagen ervoor. Het uitzicht op de kust en het parklandschap op de heuvels daarachter was schitterend. In het noordwesten waren de ruim 800 meter hoge bergtoppen van de Wicklow Mountains nog lang te zien.
Omdat ik vroeg was vertrokken, was ik al rond de middag in Arklow en had ik lekker de tijd om de boot te verruilen voor de fiets. Ik wilde nu weleens wat meer van het Ierse binnenland zien. Arklow ligt aan de monding van de rivier de Avoca en langs de rivier liep een fietspad naar Vale Avoca, een oud mijnwerkersstadje. Helaas liep het fietspad niet erg ver door en moest ik nog ruim 7 kilometer over een tweebaansweg fietsen die soms behoorlijk heuvelde en waar ik voortdurend werd gepasseerd door auto’s. Maar dit ongemak werd ruimschoots gecompenseerd door het schitterende landschap. De vallei waar ik doorheen fietste werd aan beide zijden omzoomd door hoge beboste heuvels en beneden kronkelde de rivier. Ook het plaatsje met zijn witte en pastelkleurige huisjes was de moeite waard. Ik heb een stukje door een bos gewandeld en een kijkje genomen bij een uit de 18e eeuw daterende weverij, de oudste van Ierland. De hele omgeving deed me aan de Belgische Ardennen denken.
De hoofdstraat van het vroegere mijnwerkersstadje Vale Avoca.
De volgende dag heb ik het Ierse binnenland weer verruild voor de zee. De haven die nu op het programma stond, Kilmore Quay, lag behoorlijk ver weg, ruim 50 mijl, en de havenmeester had me geadviseerd om een uur voor hoogwater te vertrekken. Dan was het echter nog helemaal donker en daarom leek het me beter om rond half zeven de lijnen los te gooien. De wekker ging weer om zes uur af en na een extra sterke kop koffie voer ik de Ierse zee op. Dit keer kon ik niet genieten van een mooie zonsopkomst, want het was helaas afgelopen met het zonnige weer van de drie vorige dagen. Het was grauw en grijs, alleen aan een vaalgele streep in het oosten was te zien dat er weer een nieuwe dag op komst was. Er werd een matige tot vrij krachtige westenwind verwacht. Dat betekende dat ik tot aan de zuidoostpunt van Ierland onder de beschutting van de kust kon zeilen. Maar omdat Kilmore Quay aan de zuidkust lag moest ik ook 8 mijl recht tegen de wind in varen, geen prettig vooruitzicht. Volgens het weerbericht zou de wind in de loop van de middag echter naar het noordwesten draaien en daar hoopte ik maar op. In het begin was de wind eerder zwak dan matig en had ik soms de motor nodig, maar gaandeweg werd hij steeds sterker en liep het schip op de zeilen en met een lekkere stroom in de rug ruim zeven knoop. Desondanks was de tocht veel minder aangenaam dan die van de vorige dag. De kust was vrijwel het hele stuk vrij laag en niet erg interessant en lag bovendien tamelijk ver weg, en zo nu en dan vielen er wat druppels uit het dikke wolkendek.
Aanvankelijk was de navigatie vrij makkelijk, maar zo’n tien mijl voor de zuidoostpunt van Ierland lag parallel met de kust een langgerekte zandbank. Ik was het liefst tussen de zandbank en de kust gevaren, daar lag een betonde geul, maar helaas was die koers niet bezeild. Er zat dus niets anders op dan de bank aan de zeezijde te passeren. Om geen al te lange omweg te maken, ben ik er vrij dicht langs gevaren. Aan de branding op de bank en de kleur van het water was goed te zien waar het ondiep was, maar het was toch behoorlijk uitkijken geblazen. Op de kaart stond dat de aangegeven dieptes niet betrouwbaar waren omdat de bank zich voortdurend verlegde, en dat bleek al snel zo. Waar het volgens de kaart meer dan 8 meter diep zou moeten zijn, sprong de dieptemeter ineens naar 2 meter. Ik heb snel dieper water opgezocht. Daar was het volgens de kaart ruim 8 meter diep, maar de meter gaf nu een diepte van 28 meter aan.
Toen ik de boei had bereikt die het eind van de zandbank markeerde, kon ik nog even tamelijk relaxt zeilen, maar bij het indraaien van de Keltische Zee moest de motor het overnemen en werd de tocht ronduit zeer onaangenaam. Ik voer niet meer onder de beschutting van de wal, maar recht tegen de wind in, en omdat die hier pal tegen de stroom in woei stond er een hoge, steile golfslag waar bijna niet tegenin te varen was. De boeg ging soms meters de lucht in en regelmatig spoelde er flinke golven over het dek, maar de stroom zorgde er ook voor dat ik met een grondsnelheid van ruim vijf knoop naar het westen werd gesleurd. Gaandeweg namen de stroom en ook de wind wat af, waardoor de golfhoogte minder werd, en aan de lange wolkenstraat boven de kust, die schuin tegen de wind in naar zee dreef, was te zien dat er waarschijnlijk een windverandering op komst was. Toen de wolken wat dichterbij waren gekomen draaide de wind inderdaad, naar het noorden, zoals was voorspeld. Helaas voor mij een beetje te laat, maar met de onaangename golfslag was het gelukkig afgelopen en ik kon ook weer zeilen. Vanwege de tegenstroom die steeds sterker werd, ging het niet erg snel meer en op een gegeven moment had ik de motor weer nodig.
Aangemeerd in Kilmore Quay.
Toen Kilmore Quay in zicht kwam vergde de navigatie weer veel aandacht. Een paar mijl bijna recht voor het plaatsje lagen twee eilandjes en tussen die eilandjes en de wal lag een langgerekt rif. Er was echter een smalle doorgang en de twee boeien die die markeerden had ik snel gevonden. In de doorgang stond veel stroom en ik moest even de motor volle kracht laten draaien. Daarna was het zaak om vanaf de verkenningston in een kaarsrechte lijn naar de haveningang te varen. Als ik de twee geleidebakens op de wal op één lijn hield en een koers voer van 7 graden, was dat vrij gemakkelijk, verleden jaar was ik op die manier precies voor de haveningang uitgekomen. Het begon echter te motregenen en de bakens waren helaas niet meer te zien. Ik had de stuurautomaat opdracht gegeven om recht naar de haveningang te koersen en terwijl hij de navigatie van mij had overgenomen, moest ik het grootzeil opbinden en het schip verder aanlegklaar maken. Ik had daardoor even niet de gelegenheid om op de plotter te kijken of ik goed op koers lag. Toen ik weer in de kuip was, zag ik dat dat niet het geval was. Door de sterke stroom was ik in zeer korte tijd behoorlijk ver naar het oosten weggezet en al bij het rif beland. Gelukkig stond daar vanwege de opkomende vloed nog 3,5 meter water en bereikte ik zonder problemen de haven, maar een vlekkeloos staaltje navigatie was het niet.
Kilmore Quay.
Nadat ik een plekje aan een van de steigers voor jachten had gevonden ben ik naar het havenkantoor gegaan om het havengeld te betalen. Ik werd hartelijk begroet door de havenmeester en zijn drie assistenten, die mij nog kenden van vorig jaar, toen ik hier vier dagen had gelegen. Daarna heb ik inkopen gedaan en ben ik op de terugweg even het kantoor van de reddingsmaatschappij binnen gelopen om de schipper van de reddingsboot, die mij precies een jaar ervoor vanwege motorpech de haven in had gesleept, de hand te schudden. Ook hij kende me nog. In zijn kantoor hing een groot bord met alle namen van geredde schepen. Daar stond ook de Nehalennia bij.
’s Avonds heb ik mijn oversteek naar Wales voorbereid, een flink stuk varen, ruim 70 mijl. De volgende morgen ging om zes uur de wekker weer af en toen ik naar buiten keek zag het er veelbelovend uit. De grauwe lucht van de vorige dag had plaatsgemaakt voor een bijna wolkeloze hemel, alleen in het zuidwesten dreef wat hoge sluierbewolking. Wind stond er nauwelijks en het was glashelder. Tegelijk met mij voeren er ook een aantal vissersboten de haven uit. Toen ik net buiten was, verscheen het eerste reepje zon boven de horizon en ik kon weer genieten van een schitterende zonsopkomst. Omdat ik verwachtte dat de wind in de loop van de morgen toe zou nemen, heb ik in de beschutting van de havendam alvast het grootzeil gehesen. Als je dat op volle zee moet doen is het toch een stuk lastiger. Op zee kwam er al wat wind en heb ik ook de genua erbij gezet. Zoals ik verwacht had, woei het helaas niet hard genoeg om alleen op de zeilen voldoende snelheid te maken en heb ik de motor aan laten staan. Samen met de vloedstroom die ik in de rug had, leverde dat een leuke grondsnelheid van ruim 7 knoop op, en de 8 mijlen over de Keltische Zee, die me de dag ervoor ruim twee uur hadden gekost, legde ik nu in bijna de helft van de tijd af.
Direct na mijn vertrek uit Kilmore Quay verschijnt de zon boven de horizon.
Hoewel het niet hard woei, stonden er behoorlijke golven. Vlak onder de kust viel het nog mee, maar toen ik die verder achter mij had gelaten werd de invloed van de oceaan steeds meer merkbaar. De golven die ontstaan waren door de noordwestenwind mengden zich met een lange, hoge oceaandeining uit het westen. Op het St. George’s Channel kwam daar nog een sterke deining vanuit de Ierse Zee bij. Alles bij elkaar leverde het een grillig golvenpatroon op en het schip rolde dan ook soms behoorlijk. Ik had de wind de hele tijd recht in de rug en voer dus pal voor de wind. Op het IJsselmeer is dat bij een zwakke tot matige wind zeer relaxt varen, maar op zee niet. Daar heb je voordewind minstens een windkracht van eind vier begin vijf nodig om zoveel druk op de zeilen te krijgen dat het grootzeil door de golfslag niet voortdurend heen en weer zwiept. Helaas woei het niet zo hard en zwiepte de giek behoorlijk heen en weer, een paar keer kwamen er spontane gijpen voor. Ik had het zeil natuurlijk kunnen strijken, maar dan zou het schip nog meer gaan rollen, een gehesen zeil vergroot altijd de stabiliteit.
In het St. George’s Channel moet ik mijn koers verleggen voor dit rotseilandje.
Desondanks was het vanwege het zonnige, glasheldere weer een mooie tocht. De lage Ierse kust verdween al in de loop van de morgen achter de horizon, maar de bergen in het binnenland bleven nog lang zichtbaar. Aan het begin van de middag verdwenen die ook uit het zicht en heb ik echt afscheid genomen van het mooie Ierland met zijn enorm vriendelijke en praatgrage mensen. Niet lang daarna kwamen de eilandjes voor de zuidwestkust van Wales in zicht en waren ook de bergen in het binnenland al te zien. Ik had de hele tijd de kaarsrechte koers gevolgd die ik op de kaart had uitgezet. Die liep ruim boven een klein rotseiland met een vuurtoren. Daarachter lag een gebied dat volgens de kaart vermeden moest worden omdat er rotsen lagen en munitie was gedumpt. De stroom had me het laatste uur echter zo ver naar het zuiden weggezet dat ik nu recht op het vuurtoreneilandje afkoerste. Er zat niets anders op dan mijn koers wat naar het zuiden te verleggen en met een boog om het gevaarlijke gebied heen te varen. Daarna kon ik recht op de monding van de Cleddau aankoersen en aan het eind van de middag voer ik het Bristol Channel binnen. Daar kreeg ik begeleiding van twee dolfijnen, waarschijnlijk bruinvissen. Ze zwommen een tijdje zij-aan-zij met de boot mee, meestal vlak ernaast, maar soms ook er even onderdoor duikend. Ik heb ze proberen te fotograferen, maar ze waren me iedere keer te snel af. Hoewel ik volgens de stroomatlas nog steeds de stroom in de rug zou moeten hebben, kreeg ik hem het laatste uur tegen. Er zat niets anders op dan de motor een tandje hoger te zetten en aan het begin van de avond had ik de monding van de Cleddau bereikt.
De oversteek zit er bijna op, na bijna 12 uur varen passeer ik de rotskaap bij de monding van de Cleddau.
Even na achten meldde ik me aan voor de schutting in de sluis die toegang gaf tot de jachthaven van Milford Haven en even later lag ik keurig aangemeerd. Ik kon terugkijken op een mooie oversteek die precies 13 uur had geduurd. Toen ik de huik over het grootzeil legde, ontdekte ik wel dat de tocht niet helemaal schadevrij was verlopen. De giek zat niet meer aan de mast vast omdat de lummel door het voortdurende zwiepen was gebroken. Gelukkig heb ik voor dit soort onvoorziene problemen een voorraadje schroeven, ringetjes, boutjes, moeren, splitpennen en harpsluitingen bij me en dat kwam nu goed van pas. Ik heb de giek met twee harpsluitingen aan de mast vastgemaakt en daarmee kon ik hoogstwaarschijnlijk zonder problemen mijn thuishaven bereiken.
De marina van Milford Haven.
Ik was precies op het goede moment de Ierse Zee overgestoken, want de volgende dag had dat niet gekund. Er stond een krachtige tot harde zuidwestenwind en er vielen voortdurend buien. Er stond weer een lange tocht op het programma: de oversteek van het Bristol Channel, waarbij ik een nacht zou moeten doorhalen. Ik moest dan naar het zuidwesten en zolang de wind uit die hoek zou blijven waaien kon ik niet oversteken. Omdat dat ook de komende dagen het geval zou zijn, zat er niets anders op dan in Milford Haven te blijven. Een straf was dat bepaald niet. De enorme marina was weliswaar niet goedkoop, maar had uitstekende faciliteiten en lag bovendien in een aantrekkelijke omgeving. Rondom de enorme haven, die vroeger een handels- en vissershaven was, stonden tot appartementencomplexen verbouwde pakhuizen met arcades eronder waarin restaurantjes en winkeltjes zaten. Op de heuvels daarachter stonden vooroorlogse en laat-19e-eeuwse huizen, de meeste voorzien van een pastelkleurtje.
Ik had lekker de tijd om weer een verslagje voor het thuisfront te schrijven, wat te wandelen langs de oever van de Cleddau en het plaatselijke museum te bezoeken, waar interessante informatie werd gegeven over de geschiedenis van Milford Haven en de belangrijke rol die de stad in de Tweede Wereldoorlog heeft gespeeld. Toen ik de mevrouw bij de kassa vertelde dat ik uit Nederland kwam, vertelde zij over haar bezoek aan Nederland. Wat haar het meest was opgevallen, was dat de meeste Nederlanders zulke lange mensen zijn. Het was niet de eerste keer dat ik dit hoorde, ook de havenmeester in Swansea en andere Britten die in Nederland waren geweest begonnen erover.
Milford Haven, drooggevallen kreekje langs de Cleddau.
Na drie dagen met veel wind en regen begon het er beter uit te zien. ’s Morgens regende het nog, maar na de middag brak de zon door en heb ik een leuke wandeling langs een mooi kreekje bij de Cleddau gemaakt. De avond ervoor lag het schip nog te rollen, maar de wind was flink afgenomen en bovendien naar het westen gedraaid. De verwachting was dat hij naar het noorden zou draaien en nog meer zou afnemen. Er werd echter ook regen verwacht en ik zat niet te wachten op een herhaling van de tocht van het jaar ervoor, toen ik in de pikdonkere nacht urenlang in de regen had gezeten. Ik was daarom aanvankelijk van plan om pas de volgende dag te vertrekken, maar toen ik op Windfinder zag dat het niet lang zou regenen, heb ik besloten om direct na het avondeten de lijnen los te gooien. Dan was ik nog voor het invallen van de duisternis op het Bristol Channel. Wat ik daar heb beleefd en hoe de verdere terugreis naar Nederland is verlopen, kun je lezen in de oktober-Geus.
Jaap van der Harst