Langs de Ierse zuidkust naar Cork.
Door Jaap van der Harst
Bijna bij de monding van de Sour.
In de januari-Geus heb ik verteld dat ik na een snelle en rustige oversteek lag aangemeerd in Kilmore Quay, een stukje ten westen van de zuidoostpunt van Ierland. Vandaaruit wilde ik beginnen met mijn ‘rondje Ierland’. De bedoeling was om eerst de zuidkust langs te varen. Mijn eerste bestemming was Dunmore East, aan de monding van de rivier de Sour. Die wilde ik opvaren om een bezoekje te brengen aan Waterford, de grootste plaats in de regio.
Toen ik de dag na mijn aankomst na de middag de lijnen losgooide, was de wind helaas west. Kruisen was geen optie, daarvoor was de wind te zwak, dus net als bij de oversteek had ik weer de motor nodig. Erg opwindend was de nog geen drie uur durende tocht niet. De kust bestond aanvankelijk uit een lange stukken strand met duintjes of lage kliffen.
Daarachter lag tamelijk laag, zacht glooiend land. Verder land-inwaarts stonden wat heuvels en daarachter rezen de Wicklow Mountains hoog op. In het westen waren ook de grijze contouren van de Monavullagh Mountains te zien. Vlak na Kilmore Quay passeerde ik een aantal kreeftenboeitjes, maar daarna zag ik er geen enkele meer. Daardoor werd ik wat minder oplettend en dat kwam me aan het eind van de tocht bijna duur te staan. Net toen ik een foto wilde maken van de markante vuurtoren bij de monding van de Sour zag ik schuin voor het schip twee door een lijn verbonden boeitjes. Ik passeerde ze rakelings, maar als ik ertussendoor was gevaren, had ik muurvast gezeten. Gevaarlijke rotsen en zandbanken staan allemaal op de kaart en een wilde zee kun je vermijden door goed de weerkaarten te raadplegen en naar de weerberichten te luisteren, maar kreeftenboeitjes kom je onaangekondigd tegen en zijn niet verlicht. Daarom ben ik er tijdens mijn reizen door de Ierse, Britse en Franse wateren het meest bang voor.
Oostoever van de Sourmonding.
De monding van de Sour was zeer breed en de rivier had in het begin het karakter van een zeearm. Dunmore East lag aan de westoever en daar waren de kliffen een stuk hoger. Ik had alle tijd en ruimte om het grootzeil te strijken en het schip verder in gereedheid te brengen voor het aanleggen. Voor passanten was er een drijvende steiger aan het uiteinde van de havendam. De rest van de haven was bestemd voor vissersschepen. De steiger was vrij kort en omdat hij ook werd gebruikt door de loodsboot en een paar visbootjes, konden er niet meer dan twee of hooguit drie jachten langs liggen. Die plaatsen waren bezet en ik besloot vast te maken aan een wat antiek Iers jacht. De eigenaar was ook een solozeiler van ongeveer mijn leeftijd en zoals de meeste Ieren zat hij bepaald niet om een praatje verlegen. Toen ik vertelde dat ik de volgende dag door wilde varen naar Waterford, gaf hij waardevolle adviezen over de beste vertrektijd. Dat zou mij uren besparen want er stond op de rivier verschrikkelijk veel stroom.
Aangemeerd in Dunmore East.
Het uitzicht vanaf mijn ligplaats was fantastisch. Ik keek uit op hoge kliffen met veel inhammen en baaitjes en daarboven lag, midden tussen het groen, het plaatsje. De scherp gepiekte kerktoren stak nog net boven de bomen uit. Ik heb er ’s avonds een leuke wandeling gemaakt. De plaats had heel wat meer allure dan het simpele, vrij kale Kilmore Quay. Het was een soort Blaricum of Laren op z’n Iers, met hoofdzakelijk 19e-eeuwse huizen en een paar oude hotels met gazons en enorme bomen eromheen. Vlak voor de klifrand lag een park met mooie door-kijkjes over de riviermonding en de haven, waar ik mijn schip kon zien liggen. Een trap leidde naar een idyllisch baaitje met een miniem strandje. Ik was blij dat ik hiernaartoe was gevaren.
Westoever van de Sour bij Dunmore East.
De volgende dag kon ik nog lang van het uitzicht genieten, want de beste vertrektijd was ’s middags om een uur of vijf. Mijn Ierse buurman vertrok om 10 uur en ik moest dus even plaatsmaken. Terwijl ik op zijn plekje ging liggen voer hij een klein stukje de haven in om daar een draai naar de havenuitgang te maken. Dat leverde flink wat irritatie op bij de schippers van een aantal passagierssloepen die afkomstig waren van een enorm cruiseschip dat voor de haven voor anker lag. Ze wilden net de haven indraaien om hun menselijke lading te lossen, want op de wal stonden bussen te wachten voor een sightseeingtour. Er werd flink getoeterd, maar omdat het jacht de haven verliet had het voorrang. Niet lang erna kreeg ik een nieuwe buurman, weer een solozeiler van ongeveer mijn leeftijd, maar afkomstig uit Frankrijk. Ook hij was een praatgraag type. In zeer rap Frans vertelde hij dat hij in Parijs woonde en zover mogelijk naar het noorden wilde zeilen, het liefst naar IJsland. Ik doe het hem niet na. Hij ratelde aan een stuk door, maar vanwege mijn beperkte Franse woordenschat verstond ik de helft niet. Dat wist ik blijkbaar aardig te camoufleren want hij complimenteerde me met mijn voortreffelijke Frans.
Uitzicht op Dunmore East, onderweg naar Waterford.
Aan het eind van de middag moest hij even plaats maken om mij te laten vertrekken en daarna volgde er een mooie tocht. Ik had de wind schuim in de rug en daarom wilde ik proberen om zover mogelijk alleen op de genua de rivier op te zeilen. Erg hard ging het niet want de wind was vrij zwak, maar de stroom duwde me redelijk snel de rivier op. Die was in het begin vrij breed, daarna volgde er een sterke vernauwing, maar even later verbreedde hij zich weer. Tot aan de vernauwing had ik een fraai uitzicht op hoge klifwanden met daarboven zacht glooiend land waarop wat boerderijen stonden. Langs de tweede verbreding lag aan beide kanten geleidelijk oplopend heuvelland en ik passeerde een paar dorpjes. Daarna werd de westelijke oever een stuk hoger en voer ik dicht langs een steil oplopende heuvelwand, met hier en daar wat huizen tussen het geboomte. De vaargeul was vrij smal, maar gelukkig goed betond.
Oever van de Sour.
Waterford heeft een haven waar containers gelost kunnen worden, maar schepen ben ik niet tegengekomen, alleen een veerpont. Na nog weer een verbreding maakte de rivier een scherpe draai naar het wes-ten en hier was het afgelopen met het zeilen, want ik kreeg nu de wind pal tegen. Ik was onaangenaam verrast dat hij ook flink in kracht toe-nam, de windmeter sprong ineens naar ruim 22 knoop, windkracht 6. Overal verschenen venijnige schuimkopjes. De stad kwam al in zicht en ik vroeg me af hoe ik met deze wind en ook nog sterke stroom veilig kon aanmeren. Waarschijnlijk werd de plotselinge windtoename grotendeels veroorzaakt door tunnelwerking langs de heuvelwand, want toen die lager werd nam de wind af, maar het bleef toch veel harder waaien dan aan het begin van de tocht.
Landhuis langs de Sour.
Op een gegeven moment splitste de rivier zich en ik moest goed oplet-ten dat ik het hoofdvaarwater bleef volgen. Gelukkig was dat goed betond. Het uitzicht op de stuurboordoever was wat minder mooi, daar waren kades waar vrachtschepen konden aanmeren en stonden fabrieken, maar aan de andere kant keek ik uit op weelderig groen met fraaie huizen ertussen, waaronder een groot landhuis met een enorm gazon ervoor en grote bomen eromheen. Niet lang erna voer ik voor de stad. Er lagen verschillende drijvende steigers waaraan jachten lagen en ik heb even aan een jachtschipper gevraagd waar de steiger voor passanten was. Die lag precies voor het centrum van de stad. Het was er behoorlijk vol, maar aan de buitenzijde was nog ruimte voor zeker twee schepen. Ik ben ernaartoe gedraaid met de kop in de stroom en hoewel er geen mens rondliep die mijn lijnen kon aanpakken ging het aanmeren een stuk gemakkelijker dan ik gedacht had. Vanaf de boot kon ik mijn achterlijn gemakkelijk om een bolder gooien en door vervolgens flink gas te geven en het schip hard naar stuurboord te sturen, draaide de boeg keurig naar de steiger.
Bijna aangemeerd in Waterford. Links de oude verdedigingstoren.
Ik had een leuk uitzicht op de gebouwen op de kade en toen ik in de kuip mijn avondmaal had genuttigd, kwam de havenmeester langs. Ook hier kreeg je toegang tot de steiger en het gebouw met de douches en toiletten via je telefoon. Zoals overal moest ik behalve mijn scheepsnaam ook mijn voor- en achternaam opgeven. Mijn voornaam wordt dan vaak opgeschreven als “Yap”, maar de havenmeester was blijk-baar een voetballiefhebber, want hij hoorde dat mijn voornaam dezelfde was als die van oud-voetballer Jaap Stam en had daarom geen moeite met de spelling. Betalen moest in het stadhuis. Daar werd ik de volgende morgen uiterst vriendelijk geholpen door een jonge ambtenaar van de afdeling parkeergelden. Ik moest weer mijn naam opgeven en hij had aanzienlijk meer moeite met mijn voornaam. Zodra hij die gehoord had sprak hij me aan met “Jaap”.
Het openen van het hek met behulp van de telefoon ging prima en dat was gelukkig ook het geval bij de deur van de douche- en toiletruimte. Die kon wel een opknapbeurt gebruiken. De deur was verveloos en begon al een beetje te rotten en toen ik de douchecabine wilde binnenstappen golfde de vloer onder mijn voeten. Waarschijnlijk waren de planken weggerot en zorgde het daaroverheen gelegde zeil ervoor dat ik niet in de kruipruimte belandde, maar de douche zelf was voortreffelijk.
Eén van de weinige oude straatjes in Waterford.
Waterford is de oudste stad van Ierland en, net als Dublin, van oorsprong een Vikingen-nederzetting. Dat verleden probeert de stad zo-veel mogelijk levend te houden, allereerst in de nog uit die tijd stam-mende verdedigingstoren, qua vorm net zo’n toren als de Schreierstoren of de Hoofdtoren in Hoorn, maar dan opgetrokken uit ruwe natuur-steen. Binnen waren o.a. maquettes van de oorspronkelijke nederzetting te zien en er werd interessante informatie gegeven over het leven van de bewoners, in eerste instantie allemaal Vikingen uit Noorwegen. Van de oude stad zijn echter niet meer dan drie of vier straatjes en een pleintje bewaard, de rest van het verleden wordt hoofzakelijk tentoongesteld in het Medieval Museum en in het museum in het voormalige bisschoppelijke paleis, een fraai herenhuis met voornamelijk informatie over de 19e- en 20e-euwse geschiedenis van de stad en de rol die die heeft gespeeld in de Ierse onafhankelijkheidsstrijd. De ontwerper van de Ierse vlag kwam uit Waterford en er werd uitgelegd wat de drie kleuren symboliseren: oranje voor de protestanten, groen voor de katholieken en wit voor de vrede tussen beide bevolkingsgroepen. Het was lekker weer en in de tuin achter het voormalige bisschoppelijke paleis heb ik heerlijk geluncht. Na het museumbezoek heb ik de stad verder verkend en een wandeling gemaakt door het hoofdzakelijk 19e-eeuwse centrum. Een wonder van schoonheid is Waterford niet, maar ik vond het een gezellige stad. In de hoofdstraat zat een grote groep mensen te luisteren naar een bandje.
Waterford, doorkijkje naar de Sour.
Uitzicht over de Sour tijdens mijn fietstochtje.
De volgende dag ben ik nog in Waterford blijven liggen, nu om wat van de omgeving te zien. Langs de rivier liep een toeristisch fietspad, vlak langs een oud spoorlijntje waarover vroeger de treinen reden die de tal-loze Ieren die de armoede wilden ontvluchten naar de passagiersschepen brachten die vanuit Waterford naar de Verenigde Staten voeren. In totaal zijn er 10 miljoen Ieren geëmigreerd, vooral naar dat land. Nu reed er een toeristisch treintje. Telkens als het passeerde toeterde de machinist en werd er uitbundig gezwaaid. Het uitzicht was schitterend. Vlak naast het pad waren beboste heuvelwanden en aan de andere kant keek ik uit op de kronkelende rivier met daarachter heuvelland met hoofdzakelijk weilanden, allemaal omzoomd door hagen van bomen en struiken. Het verschilde vrijwel niet van het landschap in Cornwall en Devon. Wat me daar en ook hier opviel was de enorme bloemenrijkdom langs de bermen. Er groeiden vooral veel margrieten en nergens werd de vegetatie overwoekerd door brandnetels en braamstruiken, zoals bij ons. Ik neem aan dat de Ierse regering dan ook niet de draconische maatregelen hoeft te nemen die bij ons nodig zijn om het stikstofgehalte terug te dringen. Het was mijn bedoeling om naar de tuinen van een oud landhuis te fietsen, maar die waren helaas gesloten.
Afscheid van Waterford.
De volgende morgen ben ik de Sour weer afgevaren. Het vertrekken was heel wat moeilijker dan het aanleggen, want vlak voor me had een Engels jacht aangelegd. Het paste precies tussen mijn schip en het schip dat ervoor lag. Daardoor was er weinig ruimte tussen onze schepen. Als ik de lijnen los zou gooien was de kans groot dat ik door de sterke stroom de hekpreekstoel van het schip zou raken en mijn stag het daaraan bevestigde windmolentje zou beschadigen. De vorige dag had ik de bemanningsleden geholpen bij het aanleggen, nu had ik hun hulp nodig. Gelukkig kwam er nog een buurman helpen en met vereende krachten lukte het om veilig weg te komen. Terwijl ik alleen nog met de achterlijn vastlag en de ene buurman het schip naar de rivier duwde, stuurde ik met bijna volle kracht naar bakboord en op het mo-ment dat de boeg ver genoeg was weggedraaid gaf ik de andere buurman een sein dat hij de achterlijn moest losgooien. De buurvrouw stond met een pikhaak in haar hand naast het windmolentje om mij in geval van nood weg te duwen. Gelukkig hoefde zij niet in actie te komen. Toen de achterlijn was losgegooid draaide ik uitgewuifd door de buren mooi de rivier op.
De Sour, onderweg naar Dunmore East.
Daarna volgde er weer een mooie tocht, nog mooier dan toen ik de rivier opvoer, want die kende al en ik hoefde me dus minder te concentreren op de navigatie. In Dunmore East legde ik aan langs een Iers jacht dat zonder mast langs de steiger lag. Er was geen mens aan boord, maar een van de bemanningsleden van een jacht dat erachter lag, pakte mijn lijnen aan. Dat jacht werd in gereedheid gebracht voor een wedstrijd en als die aan het eind van de middag was afgelopen zou er een biertje gedronken worden in het clubhuis. Ik werd uitgenodigd om wat mee te drinken. Het was uitstekend wandelweer en na de lunch heb ik een mooie wandeling over de kliffen gemaakt. Er liep een wandelpad dat zich voortdurend om idyllische baaitje heen slingerde. Het telkens wisselende uitzicht op de kapen, rotsen en kleine strandjes was fantastisch. Het was zondagmiddag en ik was bepaald niet de enige die van al dit moois kwam genieten. Bij het passeren werd ik iedere keer vriendelijk gegroet en als er even pas op de plaats moest worden ge-maakt omdat het pad wat smal was, werd er vaak een praatje gemaakt. Het viel me op hoeveel mensen er rood haar hadden, zeker één op de vier.
Kliffen bij Dunmore East.
Na een paar uur genieten werd het langzamerhand tijd voor een stevig avondmaal en ben ik omgekeerd. De eigenaar van het jacht naast me was aan boord en we hebben even een praatje gemaakt. Hij kwam vaak in Nederland want hij werkte voor een bedrijf uit Zaandam en moest daar iedere vier weken naartoe voor overleg. Vanaf de kliffen had ik de wedstrijdzeilers zien varen, maar het was te laat om nog naar het clubhuis te gaan en daar met hen een biertje te drinken. Bovendien moest ik nog de tocht voorbereiden die voor de volgende dag op het programma stond. Dan wilde ik richting Cork varen. De stad ligt een flink stuk landinwaarts en om er te komen moest ik ergens een tussen-stop maken. Langs de kust lagen een paar havens, maar het nadeel was dat je er alleen kon overnachten aan een meerboei of voor anker moest gaan. De dichtstbijzijnde jachthaven lag in Crosshaven, een dorpje vlak achter de monding van Cork Harbour, een grote zeearm waarin de rivier uitmondt die naar Cork loopt. Het was ruim 55 mijl varen.
De kliffen waarover ik de dag ervoor heb gewandeld.
Om optimaal van de stroom te profiteren hoefde ik niet erg vroeg te vertrekken en even na tienen heb ik Dunmore East verlaten. De zon scheen overvloedig en omdat er nauwelijks wind stond, was de temperatuur zeer aangenaam. Nadat ik de stuurautomaat opdracht had gegeven om de uitgezette te koers te volgen, ben ik met een boek en de afstandsbediening van de stuurautomaat tegen de mast gaan zitten. Daar zie je het best tegenliggers en kreeftenboeitjes. Terwijl de stuur-automaat ervoor zorgde dat het schip op koers bleef, kon ik genieten van het uitzicht op de kliffen waarover ik de vorige dag had gewandeld. De kaap tot waar ik was gelopen, was ik al na een kwartiertje gepasseerd. De zee was bijna spiegelglad, maar op een gegeven moment zag ik in het zuiden het water donker worden. Wind! Bij de mast werd het nu te fris en er moest ook actie ondernomen worden, want ik kon zeilen. Ik heb snel de genua uitgerold en met een zwak tot matig windje kon ik hoog aan de wind mijn koers vervolgen. Bij deze windkracht loopt het schip aan de wind het hardst en door ook nog wat stroom in de rug voer ik gemiddeld zo’n 6 tot 7 knoop. Dat was ook wel nodig want op een gegeven moment zou ik stroom tegen krijgen.
Onder ideale zeilomstandigheden op weg naar Crosshaven.
Het leek een ideale zeildag te worden. De zon scheen overvloedig, de temperatuur was aangenaam en het uitzicht op de kliffen en baaien was schitterend en werd nog mooier toen ik ter hoogte van de ruim 700 meter hoge, langgerekte bergrug van de Monavullagh Mountains voer. Maar de wind begon steeds meer naar het westen te draaien en iedere keer was het weer de vraag of ik de volgende kaap nog in één slag kon halen. Door zelf te sturen lukte dat in het begin nog net, maar op een gegeven moment zat er niet veel anders op dan de genua in te rollen en de motor weer het werk te laten doen. Alleen het allerlaatste stuk, toen ik moest afvallen om naar de mondig van Cork Harbour te koersen, kon ik nog even lekker zeilen. De vuurtoren en de witte huizen op de oostkaap van de monding stonden te pronken in de avondzon en aan beide zijden rezen hoge heuvelwanden op, aan de westkant met een groot fort erop. Maar ik moest goed opletten, want vanaf zee kwam een schip aan dat ook de monding opvoer. Omdat ik een stukje verder de rivier moest opdraaien waaraan de jachthaven lag, heb ik de bakboordzijde van het vaarwater opgezocht. Daarna moest ik me goed concentreren op de navigatie, want de geul kronkelde enorm en er la-gen overal jachten aan meerboeien.
Bijna bij de jachthaven van Crosshaven.
Het liep al tegen tienen en er was geen havenmeester meer aanwezig, dus ik moest zelf aan plekje zoeken. Ik zag al vrij snel een lege box en veronderstelde dat daar op dit late uur geen schip meer zou aanmeren. Maar helaas, net toen ik de lijnen had vastgemaakt kwam er een motorboot aan met een hoop mensen aan boord. Ze hadden zo te zien onder het genot van een wijntje en een hapje van de mooie zomer-avond genoten. De glazen werden geheven om mij te groeten, maar er werd me ook duidelijk gemaakt dat de box waarin ik lag hun ligplaats was. Ik heb snel een andere plek opgezocht. Toen het avondmaal op de kuiptafel stond begon het al te schemeren, maar ik kon nog wel van het mooie uitzicht genieten. Aan de overkant lag een lage heuvel met een bos erop en aan de andere kant keek ik uit op de witte huizen en de torenspits van Crosshaven, dat tegen een boomrijke heuvelwand was aangebouwd.
Uitzicht in Crosshaven.
De haven was van de oudste jachtclub ter wereld, de in 1720 opgerichte Royal Cork Sailing Club. Na het douchen en betalen van het haven-geld had ik nog bijna de hele dag de tijd om de omgeving te bekijken, want om naar Cork te varen had ik de vloedstroom nodig en die begon pas tegen het eind van de middag te lopen. Om van het uitzicht over Cork Harbour te kunnen genieten ben ik door het dorpje naar boven gewandeld. Ik passeerde twee basisscholen, de ene voor jongens, de andere voor meisjes, waar de kinderen, allemaal in schooluniform, met dozen en tasjes met boeken naar huis liepen, Het was 21 juni en kennelijk begint dan hier de zomervakantie.
In mijn vaargidsen stond dat de ligplaatsen in Cork beperkt waren en dat je telefonisch moest reserveren. Toen ik het nummer belde, bleek dat echter niet meer in gebruik te zijn. Ik heb even aan de havenmeester om raad gevraagd en die gaf me een ander nummer door, maar toen ik dat belde werd er niet opgenomen. Daarop heb ik de gemeentelijke havendienst van Cork gebeld. Ik werd verbonden met een voicemail en kreeg eerst een heel verhaal te horen in het Iers. Het was de eerste keer dat ik dat hoorde spreken. Het klonk mooi en zangerig en bevatte veel a-klanken, maar ik verstond er natuurlijk niets van. Daarna volgde de Engelse versie. De telefoon kon niet worden opgenomen, maar als ik een bepaald nummer intoetste zou ik teruggebeld worden. Dat gebeurde een half uurtje later door een vriendelijke dame. Ze vertelde dat de gastensteiger niet meer door de gemeentelijke haven-dienst werd geëxploiteerd en gaf me het nummer dat ik moest bellen. Dat had ik al, want het was hetzelfde als het nummer dat de haven-meester me had gegeven. Ik heb weer gebeld, maar er werd weer niet opgenomen. Ik heb het tegen de havenmeester gezegd en die adviseerde om maar gewoon op de bonnefooi naar Cork te varen.
Op weg naar Cork passeer ik Cobh.
Zo gezegd, zo gedaan, en rond vijven heb ik deze mooie plek weer ver-laten. In het begin voer ik over het brede water van de zeearm, waarin een aantal eilanden lagen, waaronder een eiland met een marinebasis. Daar recht tegenover lag de stad Cobh, grotendeels bestaand uit pastelkleurige, tegen een steile heuvelwand aangeplakte huizen. De enorme kerk met zijn hoge torenspits torende boven alles uit. Aan de kade lag een cruiseschip dat zich gereed maakte om te vertrekken. Gelukkig voer het al aan de andere kant van de vaargeul voordat ik de aanleg-kade passeerde. Na een paar scherpe bochten draaide ik de Lee op, de rivier waaraan Cork ligt. Vanwege de vernauwingen en verbredingen leek die wel wat op de rivier waarover ik naar Waterford was gevaren, maar hier stond veel meer bebouwing langs de oevers. Op een gegeven moment liep de rivier door een groot meer, daarna versmalde hij zich weer en kwam Cork in zicht. Vlak voor de stad was een kade waaraan containers werden gelost. Op de oever aan bakboord stond aanvankelijk nogal wat industrie, maar ik passeerde ook een kasteel. Aan de andere kant was een langgerekte heuvelwand met huizen erop.
Kasteel langs de Lee, vlak voor Cork.
Bijna bij de passantensteiger in Cork.
Het centrum van Cork is gebouwd op een langgerekt eiland midden in de rivier en toen ik dat naderde zag aan de linkerkant, even voorbij de punt, de passantensteiger liggen. Er lagen alleen twee Britse jachten en een rondvaartboot, dus ik zou de volgende morgen vast niet worden weggestuurd. Op de steiger stond een bord met de mededeling dat je via je telefoon diende te betalen. Geen probleem, in Leiden, Haarlem, Enkhuizen en Zierikzee gaat het tegenwoordig ook zo, maar hier was de procedure heel wat omslachtiger. Je moest o.a. je nationaliteit op-geven. Dat ging via een lijst waar alle landen van de wereld op stonden, maar helaas niet in alfabetische volgorde. De eerste letters van de landsnaam intoetsen werkte niet. Men verwachtte hier blijkbaar veel jachten uit Mongolië, want dat stond bovenaan. Nederland stond echter bijna helemaal aan het eind. Na het invullen volgde het betalen, niet via een menu met betaalopties, maar op het scherm verscheen direct Google Pay. Dat bleek helaas niet te werken op een iPhone en ook niet bij mijn bank. Ik kon dus niet betalen en dat betekende dat ik niet van de steiger afkon, want alleen als je betaald had kreeg je de code van het hek.
Gelukkig meerde er een uurtje na mij een Iers zeiljacht aan. Ik heb de alleen varende schipper even geholpen met het aanmeren en gevraagd of hij wist wat de code van het hek was. Die wist hij gelukkig, Hij vertelde dat de gemeente Cork onlangs de hele punt van het eiland, waarop het voormalige havenkantoor en het douanegebouw stonden en een oude douaneloods, samen met de steiger verpatst had aan een vastgoedontwikkelaar. Die wilde helemaal op de punt, waar je een schitterend uitzicht over de rivier had, luxeappartementen neerzetten. Men was daar al mee bezig. Om zoveel mogelijk aan de steiger te kunnen verdienen was het liggeld flink verhoogd. Ik zou bijna 40 euro per nacht moeten betalen en er waren geen toiletten en douches meer en ook geen havenmeester, en om kosten te besparen werd de telefoon meestal niet opgenomen. Hij gaf me zijn telefoonnummer zodat ik hem kon bellen als ik problemen had met het verlaten of betreden van het terrein. Hoewel ik niet erg gemotiveerd was om de kas van dit afzetterszootje te spekken, heb ik de volgende dag weer geprobeerd om te betalen, nu niet door een code te scannen maar door een app te downloaden. Dat lukte wel.
Aangemeerd in Cork.
Ik lag bepaald niet op het mooiste plekje van de reis. Aan de overkant lag een enorme stapel boomstammetjes te wachten op verscheping en daarachter stond een grotendeels uit glas bestaand kantoorgebouw, en aan de andere kant keek ik uit op de voormalige douaneloods, een 19e-eeuws grijs gebouw met getraliede vensters. Het was nog net geen ruine en de voegen tussen de ruwe natuurstenen vormden een rijke voedingsbodem voor varens en andere gewassen. Sommige stonden in bloei en dat vrolijkte de boel gelukkig wat op. Het voordeel van het plek-je was wel dat het op een steenworp afstand van het stadscentrum lag. ’s Middags ben ik daarnaartoe gelopen. Het was er behoorlijk druk en daardoor ook erg gezellig. Opvallend waren de vele zitplekken en terrasjes, één straatje bestond zelfs helemaal uit terrassen. Tussen de vrij smalle, recht op elkaar staande straten kronkelde de brede boulevard-achtige hoofdstraat van de stad. Op een plek waar veel bankjes stonden speelden vier oude knarren weemoedige Ierse liedjes. Achter hen stond de Ierse vlag fier te wapperen.
Hoofdstraat van Cork.
The English Market in Cork.
Erg groot is het centrum van Cork niet en had ik ruim de tijd om de belangrijkste bezienswaardigheden te bezoeken. Allereerst het oudste gebouw, de uit 1720 daterende St. Anne’s Church, gelegen in een oud buurtje aan de overkant van de andere tak van de rivier. Ik heb ook de toren beklommen. Omdat ik vlak langs de klokken zou lopen, kreeg ik een paar oorbeschermers mee. Het uitzicht over de stad en het omlig-gende heuvelland was het klimmen waard. Daarna heb ik de English Market bezocht, een uit de Victoriaanse tijd daterende overdekte markt met voedingswarenwinkeltjes waar biologische producten worden ver-kocht. Er was ook nog een oud buurtje waar zich aan het eind van de 17e eeuw een grote groep Franse hugenoten had gevestigd, meestal ambachtslieden. Het deed een beetje aan de Jordaan denken, maar bestond uit maar twee straatjes. Er stond een voormalige Franse kerk die wel wat weg had van de Waalse Kerk in Amsterdam, alleen was hij opgetrokken uit natuursteen en verkeerde hij helaas in vrij slechte staat. Hij stond te koop en op het verkoopbord stond dat het gebouw uitstekend geschikt was om er een grote winkel of bazaar in te vestigen. Zonde dat het geen andere bestemming kon krijgen. De dagen erna heb ik Cork nog wat verder verkend en de vier musea bezocht die de stad rijk is: het Buttermuseum, de Crawford Art Gallery, de Cork City Goal en het Cork Public Museum.
Cork, kades langs de Lee.
Boter was altijd een van Ierlands belangrijkste producten en werd eeuwenlang in Cork verhandeld. Het Buttermuseum gaf een interessant beeld van het leven op het platteland in het zuidwesten van Ierland. Er hing ook een groot schilderij waarop te zien was dat Cork in de 17e eeuw grotendeels vol stond met Hollands uitziende klokgevels. De architectuur in het toenmalige Groot-Brittannië en Ierland was in die tijd sterk beïnvloed door de Nederlandse architectuur, ook een stad als Londen stond vol met Hollandse trap-, klok- en halsgevels. Helaas zijn ze aan het eind van 18e en vooral in de 19e eeuw, allemaal tegen de vlakte gegaan. Nu bestaat het centrum van Cork hoofdzakelijk uit 19e-eeuwse gebouwen en recente nieuwbouw.
De Crawford Art Gallery bevat hoofdzakelijk de collectie van de rijke bierbrouwer Crawford en is grotendeels gevuld met werk van lokale kunstenaars en de collectie scheepsschilderijen die aan het museum geschonken is door de havendienst van Cork.
Cel in de Cork City Goal.
De Cork City Goal is een in 1820 volgens de toenmalig modernste inzichten gebouwde vrouwengevangenis met het uiterlijk van een middeleeuws kasteel. Er werd interessante informatie gegeven over het le-ven van de gevangenen en de erbarmelijke sociaaleconomische omstandigheden in het 19e-eeuwse Ierland, dat geteisterd werd door hongersnoden. Voor het stelen van een broodje kreeg ik je al een lange straf en veel mensen stalen wat om zo in de gevangenis te komen. Daar kreeg je tenminste te eten en te drinken, ook al was het alleen maar water en droog brood. Het Cork Public Museum laat vooral de geschiedenis van de stad zien. Die is ontstaan rond een klooster. Om-dat Ierland al in de vroege middeleeuwen was gekerstend, stonden er veel kloosters en die waren vanwege hun rijkdommen een aantrekkelijk roofobject voor de Vikingen. Maar na verloop van tijd veranderden die hun verdienmodel door handelsnederzettingen te stichten, en zo werd Cork een handelsstad.
Uitzicht vanaf het straatje naar de Cork City Goal.
Toen ik na mijn bezoek aan het Cork Public Museum weer terug was bij het hek dat het haventerrein afsloot, had ik een vervelende ervaring: het hek ging niet open. De Ierse buurman had me verteld dat in het weekend de code niet werkte, je moest dan een nummer bellen en dan een code doorgeven die anders was dan de doordeweekse. Dat deed ik, maar de beveiligingsmedewerker die ik aan de lijn kreeg zei dat zijn bedrijf helemaal geen toezicht hield op het hek. Naast het hek hing een bordje en daar stond een telefoonnummer op dat je kon bellen als je door het hek wilde. Dat was echter een ander nummer. Ik heb het gebeld, maar ook hier ving ik bot. Het bordje dateerde nog uit de tijd waarin het terrein nog in handen was van de gemeentelijke haven-dienst. Maar de vrouw die ik aan de lijn had kon me wel het nummer van het bedrijf geven dat nu het terrein beveiligde. Gelukkig kon dat me wel helpen en de poort werd opengedaan. Nu nog de toegang tot de steiger. Daar stond ook een hek en dat ging weer met een andere code open. Ik wilde die al intoetsen, maar ik merkte dat ik het hek gewoon open kon duwen. Dat was in de dagen ervoor niet het geval geweest.
De Lee in de buurt van het Cork Public Museum.
Ik had een paar dagen eerder Nederlandse buren gekregen en ik heb even gevraagd hoe het nu zat met de toegangscodes die hier in het weekend gebruikt werden. Toen bleek dat het telefoonnummer dat ik gebruikt had voor de buitenpoort het nummer was dat je moest bellen om toegang te krijgen tot de steiger. Maar dat was dus in het weekend helemaal niet nodig. Verwarrend allemaal. Ik werd uitgenodigd om aan boord te komen en kreeg een glaasje wijn aangeboden. De opvaren-den, een man en een vrouw, waar fervente Ierland-gangers. De vrouw bespeelde namelijk een Iers muziekinstrument, een concertina, een achtkantige mini-accordeon, en deed in Ierland mee aan “open sessions”. Je gaat dan met je instrument naar een pub waar amateur-muzikanten Ierse muziek spelen en je sluit je gewoon bij hen aan. Ik kreeg alvast een voorproefje want op de boot was ook een van oorsprong Amerikaanse vrouw die mijn buurvrouw kende van de het musiceren in de pub. Zij had haar viool bij zich en samen oefenden ze. Daarna kon ik een hapje mee-eten.
“Open session” in een pub in Cork.
De volgende dag ben ik ’s middags naar de pub gegaan waar de “open session” zou plaatsvinden waaraan de buurvrouw meedeed. Het was er stampvol, maar de waardin, een gezellig moeke, dirigeerde me naar een vrije kruk aan de bar, vlak voor de plek waar de muzikanten in een kring zaten te spelen. Het was een gezelschap van acht of zeven mannen en vrouwen. Zo nu en dan kwam er iemand bij of ging er iemand weg. De instrumenten bestonden uit violen, gitaren, dwarsfluiten, de concertina van de buurvrouw, nog een concertina en een Irish pipe, een soort fluit die van lucht wordt voorzien door een onder de oksel geklemde blaasbalg. Een van de violistes had haar baby meegenomen. Die lag in een stoeltje vlak voor haar vergenoegd naar de muziek te luisteren. Dat was allemaal dansmuziek die traditioneel op bruiloften en partijen gespeeld wordt. Ik vond het een heel leuke ervaring, deze kennismaking met de Ierse cultuur. Het was tevens een leuke afsluiting van mijn vijfdaagse verblijf in Cork, want de volgende dag wilde ik de stad weer verlaten.
Hoe de rest van mijn tocht langs de Ierse zuidkust is verlopen, kun je in de maart-Geus lezen.