Nantes, operagebouw en skatebaan.
Deel 6: Van Nantes via Belle Ile en Ile de Groix naar Port-La-Foret.
In de maart-Geus heb ik verteld dat ik lag aangemeerd aan de gastensteiger in de Loire in Nantes. Na het avondeten heb ik even de benen gestrekt en een wandelingetje gemaakt door de buurt bij de boot. Alles oogde grootsteedser dan in de andere steden die ik op mijn reis had bezocht, de gebouwen deden me aan Parijs denken. De koepel die ik bij de nadering van de stad al van verre had gezien, hoorde bij een indrukwekkende 19e-eeuwse neoclassicistische kerk, vlakbij de boot.
Het leukst was het ronde plein waaraan het operagebouw stond, ook een neoclassicistisch gebouw. Om het plein stond een cirkel van 19e-eeuwse appartementen in dezelfde stijl. In het midden fungeerde een grote betonnen schotel als skatebaan. Het was er druk met jongeren die allerlei toeren uithaalden. De terrassen zaten bomvol en voor een chique ogend restaurant stond een lange rij bezoekers met de vaccinatie-app in de aanslag te wachten om binnengelaten te worden. Alles zag er gezellig uit en door de gebouwen oogde het tegelijk indrukwekkend. Ik was blij dat ik hier naartoe gevaren was
Nantes.
De volgende morgen ben ik op zoek gegaan naar een wasserette. Het was een aardig stukje lopen, maar zo zag ik nog wat meer van de stad. Met wasmachines en drogers in wasserettes of bij jachthavens heb ik inmiddels de nodige ervaring, maar omdat ik niet altijd de aanwijzingen begrijp moet ik weleens om hulp vragen. Dat levert dan weer vaak een gezellig praatje op. Deze keer met een Cypriotische piloot die tijdelijk voor een Franse vliegmaatschappij werkte en een paar straten verderop woonde.
De Sèvre bij het havenkantoor in Nantes.
Daarna heb ik mijn fietsje uitgevouwen en ben ik naar het havenkantoor gefietst om het havengeld te betalen. Langs de kade liep een fietspad, maar omdat de weg over een aantal kilometers opengebroken was, werd het de fietsers niet gemakkelijk gemaakt. Die werden naar de overkant gedirigeerd, maar moesten het daar maar zelf uitzoeken. Ik slalomde tussen groepen wandelaars en een paar keer moest ik mijn weg zien te vinden tussen een restaurant en een daarbij horend terras. Na een half uurtje had ik bijna het havenkantoor bereikt, met dank aan Google Maps. Het lag op een lommerrijk recreatie-eilandje midden in de Sèvre, een zijrivier van de Loire. Vanwege de vele woonboten en motorkruisertjes langs de oevers zag het er hier wat Nederlands uit.
Nantes, kunstmuseum.
Daarna ben ik naar het kunstmuseum gefietst, dat in dezelfde buurt stond. Ook dit was een indrukwekkend 19e-eeuws gebouw, met een schitterende kunstcollectie. Zoals in bijna alle grote Franse musea was er een speciale zaal met Nederlandse schilderijen uit de 17e eeuw. Er hing één schilderijtje van Rembrandt, dat ik me nog herinnerde van een tentoonstelling in Leiden een paar jaar geleden. Jarenlang heeft men gedacht dat het zijn vader voorstelde, maar hoogstwaarschijnlijk was het een zgn. “tronie”, gemaakt om te oefenen met het vastleggen van gelaatsuitdrukkingen. Toen het museum dichtging heb ik een wandeling gemaakt in de buurt waar de kathedraal en de middeleeuwse stadspoort stond.
Omdat er in mijn familie drie Franse achternamen voorkomen, keek ik vaak of ik ze in Frankrijk ook zag. De meisjesnaam van mijn oma, Le Grand, en ook Le Duc, de meisjesnaam van een van mijn betovergrootmoeders, kwam ik vaak tegen. De meisjesnaam van mijn moeder had ik echter nog nooit gezien, maar bij de stadspoort zag ik hem voor het eerst. Op een informatiebord stond dat die in de 13e eeuw op last van graaf Pierre de Dreux was gebouwd. Een verre voorvader, van wie wellicht nog een leuk Frans kasteeltje viel te erven? Helaas, een achterneef die zich met de familiegeschiedenis bezighoudt meldde me dat de familietak van deze graaf in de 15e eeuw is uitgestorven.
Chateau de Nantes.
Van het gewandel was ik flink hongerig geworden en op een terrasje met een schitterend uitzicht op de indrukwekkende muren van het Chateau de Nantes, de belangrijkste bezienswaardigheid van de stad, heb ik een heerlijke vismaaltijd verorberd. De volgende dag wilde ik het kasteel bezoeken. Door de 19e-eeuwse buurt bij de boot ben ik naar het middeleeuwse stadscentrum met zijn schilderachtige, nauwe kronkelstraatjes gelopen. Het wemelde er van de terrasjes en ik heb er lekker geluncht. Daarna ben ik doorgelopen naar het kasteel, in de middeleeuwen de residentie van de Bretonse hertogen. Eerst heb ik een wandeling over de muren gemaakt, daarna heb ik het museum bezocht dat in de paleisachtige gebouwen gevestigd was. Kennelijk zag en hoorde men niet dat ik geen Fransman was, want ook hier werd me weer gevraagd in welke departement ik woonde.
Binnenplaats van het kasteel met het gebouw waarin het museum zit.
In het museum werd uitgebreid informatie gegeven over de geschiedenis van Nantes en van Bretagne, eeuwenlang een onafhankelijk hertogdom, maar vanwege een huwelijk van de hertogin met een Franse koning in de 15e eeuw bij Frankrijk gevoegd. Toen ik verleden jaar in Chateaulin was, merkte ik dat sommige Bretons daar nog steeds niet gelukkig mee zijn. Op lantaarnpalen hingen stickers die pleitten voor een onafhankelijk Bretagne. Eén zaal was helemaal gewijd aan het Edict van Nantes, waarin aan het eind van de 16e eeuw de hugenoten, de Franse protestanten, vrijheid van godsdienst werd gegarandeerd. Toen het in 1685 werd opgeheven en de hugenoten vanwege hun godsdienst werden vervolgd, verkasten mijn Franse voorouders naar Nederland. Ik heb de halve middag in het kasteel doorgebracht, daarna heb ik de oude stad nog verder verkend en op de terugweg op een van de vele terrassen van een uitgebreid Frans avondmaal genoten. Een straatmuzikant met een viool zorgde voor de muzikale omlijsting.
Violist (rechts van het midden) voor het terras waar ik mijn avondmaal heb genuttigd.
Het was inmiddels eind augustus en na twee dagen leuk stadsbezoek werd het langzamerhand tijd om te beginnen met de terugreis. Ik wilde daarbij zoveel mogelijk havens aandoen die ik op de heenreis had overgeslagen. Rond negenen, even voordat ik de ebstroom in de rug zou krijgen, heb ik de gezellige stad met enige pijn in het hart achter me gelaten. Net als op de heenreis was er nauwelijks scheepvaart, maar toen ik de laatste industrieën van Nantes passeerde, kwam er met grote snelheid een bootje op me af. Voor me lag een grote brug en ik zag niet ver ervoor een aantal oranje boeien die ik op de heenreis niet had gezien. De man in het bootje gebaarde dat ik langs de andere oever moest varen. Nu zag ik dat er tussen de boeien kleine witte boeitjes lagen met een lijn eraan. De man was een visser die recht voor me over ruim de halve breedte van de rivier een drijfnet had uitgegooid. Ik heb snel de steven gewend en de andere oever opgezocht.
Afscheid van Nantes.
Wat mijn bestemming zou zijn, was nog niet helemaal duidelijk. Ik zou Cordemais, het haventje in het leuke kreekje, weer als tussenstop kunnen gebruiken, maar toen de ebstroom op gang was gekomen ging het verschrikkelijk hard. Na een uur was ik al bij de grote elektriciteitscentrale waarachter het haventje lag. Omdat de snelheid 10 knoop was en ik nog zeker vijf uur stroom in de rug zou hebben, kon ik makkelijk doorvaren naar de grote marina van Pornichet, vanwaar ik op de heenreis mijn tocht over de Loire was begonnen. Maar toen ik bijna de monding van de rivier had bereikt, had ik nog steeds de stroom in de rug en dat zou nog ruim twee uur zo blijven. Ik besloot om ook Pornichet over te slaan en door te varen naar Piriac-sur-Mer. Na de enorme brug bij Saint-Nazaire heb ik het grootzeil gehesen en even later kon ik de genua uitrollen en met een zwakke tot matige noordoostenwind naar het oude stadje zeilen.
Brug over de Loire bij Saint-Nazaire.
In het begin moest ik nauwkeurig de bakens in de gaten houden want ik moest eerst een geul door waar aan beide kanten rotsen lagen, in alle maten en soorten. In één van de rotsen had de zee een tunneltje uitgeslepen. Over het weer had ik bepaald geen klagen. In Nantes was het aanvankelijk nog wat grijs, maar gaandeweg werd de zon steeds sterker en toen ik op zee kwam was de lucht egaal blauw. Het fraaie nazomerweer had veel bootjes met hengelaars naar zee gelokt. Frankrijk is sowieso een land van hengelaars. De meeste schepen die in de jachthavens liggen zijn visbootjes en veel zeilers hebben een hengel aan boord. De visbootjes maken het de jachtschippers niet altijd makkelijk. Als je net een haven in wilt draaien komen er vaak weer een paar naar buiten. Op zee gaan ze meestal niet voor anker, maar laten ze zich met een zacht pruttelende motor een beetje voortdrijven. Alle aandacht is natuurlijk gericht op de hengel en niet op de schepen om hen heen. Dat bleek ook nu weer. Van zee kwam schuin voor me een bootje met vrij grote snelheid mijn kant uit. Nog geen 100 meter voor me stopte het en toen het bootje precies op mijn koerslijn lag werden de hengels uitgegooid. Voor een vissend vaartuig moet je uitwijken, maar dan moet het wel het teken tonen dat aangeeft dat er gevist wordt. Dat was niet het geval, maar ik wilde het niet laten aankomen op een aanvaring en ben met een bocht om het bootje heen gevaren, ver genoeg om geen vislijnen af te varen. Omdat de zes opvarenden alleen maar aandacht hadden voor hun hengels, waren ze onaangenaam verrast toen ze plotseling mijn schip zagen en dat lieten ze duidelijk merken. Er werd flink geschreeuwd en gebaard dat ik een veel ruimere bocht moest nemen. Ik heb de heren duidelijk proberen te maken dat ze niet precies op mijn koerslijn moesten gaan liggen, maar ik denk niet dat dat is overgekomen.
Bretons varend erfgoed tussen de Loiremonding en Piriac- sur-Mer
Een uur later had ik bijna Piriac-sur-Mer bereikt en de vraag was of er nog genoeg water stond om de haven binnen te lopen. Omdat ik niet verwacht had dat ik hiernaartoe zou kunnen varen, had ik het niet precies uitgerekend, maar op basis van de gegevens die ik onderweg snel had geraadpleegd moest het wel kunnen. Voor alle zekerheid heb ik contact opgenomen met het havenkantoor. Gelukkig hoefde ik me geen zorgen te maken, er stond nog ruim 2 meter water. Net als de vorige keer werd ik door een havenmeester in een ribbootje naar een box geleid.
Voor anker in de grote baai bij Ile Houat.
’s Avonds heb ik mijn tocht van de volgende dag voorbereid. Eén van de plekken die ik op de heenreis had overgeslagen was het eiland Belle Ile. De enige haven waar ik langs de wal kon aanmeren, was die van Le Palais, de hoofdplaats van het eiland. Maar die was alleen tussen een uur voor en een uur na hoogwater toegankelijk en het tij viel zeer ongunstig. ’s Morgens vroeg was de haven open, maar dan moest ik vertrekken als het nog donker was. Dat deed ik liever niet, want voor de kust lagen overal kreeftenboeitjes. Ik zou ook ’s avonds de haven in kunnen, maar om niet veel te vroeg aan te komen moest ik in de loop van de middag vertrekken. Dat ging echter niet, want dan was de haven van Piriac-sur-Mer afgesloten. De beste oplossing was om in de loop van de morgen de lijnen los te gooien en dan een tussenstop te maken. Tussen Belle Ile en Piriac-sur-Mer lagen een paar eilandjes met baaien waar ik waarschijnlijk veilig kon ankeren.
Uitzicht op de kliffen aan de zuidoostkant van de baai.
Het was de volgende dag weer schitterend weer en er stond wat minder wind dan de dag ervoor. Aan het eind van de morgen ben ik vertrokken en relaxt zeilend ben ik naar het westen gekoerst. In de loop van de middag had ik de geul tussen de eilandjes Ile Hoëdic en Ile Houat bereikt. Aan de westkant van het laatste eiland lag de baai waar ik mijn anker wilde uitgooien. De vaargids adviseerde om dat zo dicht mogelijk onder de wal te doen, daar lag je het rustigst. Maar dat advies was al door veel jachtschippers opgevolgd. Er lagen zeker 50 jachten voor anker en er restte mij niet veel anders dan het anker dicht bij zee te laten vallen. Nadat ik getest had of het hield, kon ik genieten van een fraai uitzicht. De baai werd in het oosten afgesloten door ruige kliffen met enorme rotsblokken en recht voor keek ik uit op lage heuvels met een strand ervoor. Er lag een klein dorpje en in het westen waren de contouren van Belle Ile te zien.
Uitzicht naar het westen.
Aanvankelijk stond er weinig wind, maar in de loop van de avond nam hij steeds meer toe. Al vanaf mijn verblijf in Nantes was dat het vaste patroon. Het weer werd namelijk bepaald door een continentaal hogedrukgebied dat gevuld was met tamelijk koele lucht. ’s Avonds en ’s nachts koelde het op land flink af waardoor de luchtdruk er steeg en er een stevige landwind op gang kwam, maar als het land overdag opwarmde daalde de luchtdruk daar en zwakte de wind flink af. Aan het eind van de avond floot de wind al door het want. Ik hoopte maar dat het anker zou houden. Waar ik me ook wat zorgen over maakte was dat er een Frans jacht vrij dicht naast me het anker had uitgegooid. We zouden elkaar kunnen raken als de wind draaide. De verwachting was dat dat niet zou gebeuren, maar wind- en weersverwachtingen zijn natuurlijk nooit absoluut zeker.
Omdat de toegenomen wind ook voor meer deining zorgde heb ik niet al te best geslapen. Bovendien was de nacht vrij kort, want ik wilde de volgende morgen op tijd in Le Palais arriveren. Toen om 6 uur de wekker ging was het nog volkomen donker, maar rond kwart voor zeven was het licht genoeg om kreeftenboeitjes te zien en heb ik het anker gehieuwd. Dat ging vrij makkelijk. Er stond een stevige wind, ruim windkracht 5, en buiten de baai stonden flinke schuimkoppen, maar het voordeel was dat ik alleen maar de genua hoefde uit rollen om met een flinke vaart richting Le Palais te koersen. Om halftien, ruim 20 minuten voordat de jachthaven volgens mijn berekening afgesloten zou worden, voer ik de voorhaven binnen. Er kwam een jacht naar buiten en ik werd tegemoet gevaren door twee havenmeesters. Ik verwachtte dat ze me naar een vrij plekje zouden brengen, maar ze hadden een zeer teleurstellende mededeling: de haven ging dicht en zou pas weer ’s avonds om 8 uur opengaan. Ik moest maar buiten voor anker gaan of daar een meerboei opzoeken.
Bijna in Le Palais, althans dat denk ik.
Tussen de schuimkoppen ankeren of aan een boei liggen zag ik totaal niet zitten en ik besloot mijn plan voor de komende dagen om te gooien. Na mijn bezoek aan Belle Ile wilde ik namelijk de nacht doorbrengen op het volgens mijn vaargids mooiste ankerplekje van Frankrijk: een klein, idyllisch, bij oostenwind zeer rustig baaitje tussen de rotsen aan de westkust van het eiland. Daarvandaan wilde ik vervolgens verder westwaarts koersen. Ik besloot om nu in het baaitje te ankeren, daar zou het ongetwijfeld een stuk rustiger zijn. Ik heb de genua weer uitgerold en ruim aan de wind ben ik naar de noordkaap van Belle Ile gezeild, een prachtige tocht langs een weelderig begroeide klifkust met hier en daar villa’s tussen het geboomte en een klein baaitje waar een idyllisch ogend dorpje lag met een droogvallend haventje. Ik moest met een ruime bocht om de rotsen voor de kaap heen.
In ‘het mooiste ankerbaaitje van Frankrijk’ ben ik niet de enige.
Toen ik die had gerond zag ik tussen de hoge kliffen de nauwe opening die toegang gaf tot het baaitje. Er kwamen een paar zeiljachten naar buiten en er voer een motorkruiser naar binnen. Het was hier onder de beschutting van de kliffen een stuk rustiger dan voor de oostkust en bovendien begon de wind aardig af te nemen. Ik had daardoor goed de gelegenheid om rustig het ankergerei in orde te maken. Het baaitje, dat de vorm had van een smalle kreek, overtrof mijn stoutste verwachtingen. Aan beide zijden stonden ruige kliffen met hier en daar enorme rotsblokken ervoor en aan het eind was een schuin oplopende heuvelwand met een paar witte huizen erop en een strandje ervoor. Ik was bepaald niet de enige die van dit moois kwam genieten. De mooiste ankerplekken lagen voor het strandje, maar daar was nauwelijks ruimte meer. Het allermooist lag je in een klein, zeer nauw zijbaaitje, maar daar lagen ook al wat schepen en was nog minder ruimte. Omdat ik alleen ben moet ik er altijd rekening mee houden dat het schip wegdrijft als ik op het voordek sta om het anker te laten vallen of net opgehaald heb. Daarom zoek ik altijd ankerplekken waar ik de ruimte heb. De enige oplossing is een ankerlier die vanuit de kuip bediend kan worden, maar die heb ik nu eenmaal niet.
Het zijbaaitje, waar helaas te weinig ruimte meer is om te ankeren.
Ik heb mijn anker zoveel mogelijk in het midden van het baaitje laten vallen. Toen ik getest had of het hield was het lunchtijd en kon ik vanuit de kuip genieten van al het moois. Veel ankeraars voeren met hun bijbootje naar het strandje of het smalle zijbaaitje in en er werd ook veel gezwommen. Ik heb er ook over gedacht, maar het water was maar 18 graden en ik ben de laatste jaren behoorlijk kouwelijk geworden. Zes jaar geleden zwom ik nog met een van mijn vrienden in het ijskoude gletsjersmeltwater van een Noors fjord, maar daar zou ik me nu niet meer aan wagen. Op een gegeven moment, zag ik een langwerpig, fel oranje gekleurd voorwerp langs de boot drijven. Een kinderzwemvestje of opblaasbaar badspeelgoed? Ik wilde de pikhaak pakken om het op te vissen, maar toen ik nog eens goed keek zag ik aan het kleine buisje dat zich vlak ervoor met dezelfde snelheid voortbewoog, dat het aan een snorkelaar vastzat.
|
Voor anker.
Ik had alle tijd om nog even de gegevens over de openingstijden van de haven van Le Palais te raadplegen en na te gaan waarom die 20 minuten eerder was dichtgegaan dan ik berekend had. Toen ik in de getijdentafel keek zag ik dat ik me een dag had vergist. Ik had gekeken naar het hoogwater van zaterdag, maar het was nog maar vrijdag. Als de dagen veel op elkaar lijken, zoals in de vrij saaie wintermaanden, kun je je gemakkelijk in de dag vergissen, maar dat kan blijkbaar ook als geen dag hetzelfde is.
Naar Le Palais was het ruim twee uur varen en tussen vijf en zes heb ik het anker weer opgehaald. Toen ik rond halfacht bij de havendammen arriveerde lag er al een kleine vloot jachten te wachten. Er voer een havenmeester rond die van ieder schip wilde weten hoe lang het was en hoeveel nachten het wilde blijven. Omdat dat er zeker drie zouden worden, mocht ik als een van de eersten naar binnen en kreeg ik een plek toegewezen een beetje achterin de haven, naast een groot Frans zeiljacht dat een verlaten indruk maakte.
Op weg naar de jachthaven van Le Palais passeer ik de citadel.
Alleen al het binnenvaren was een belevenis. Aan stuurboord was een rotswand die loodrecht uit het water oprees en daarop stonden de hoge muren van de citadel, een enorm fort. Aan bakboord stonden de oude huizen langs de kade te pronken in de avondzon. Ervoor lagen wat vissersboten. Na de keersluis lagen er alleen nog maar jachten, de meeste in rijtjes van 4 of 5 schepen. Het was er nog drukker dan tijdens een hemelvaartweekend in de stadshaven van Hoorn. Omdat het verplicht was om met de neus richting de havenuitgang aan te maren, moest ik het schip draaien. Daar was echter nauwelijks ruimte voor. Maar geen nood, de havenmeester hielp een handje en drukte met haar bootje de neus van mijn schip de goede kant uit. Een paar bemanningsleden van aangemeerde jachten snelden al toe om mijn lijnen aan te pakken en even later lag ik keurig aangemeerd op een van de topplekjes van de reis, langs een gezellige kade en met een fantastisch uitzicht op de citadel. Toen het avondmaal op de kuiptafel stond, werd mij door de vele wandelaars voortdurend “bon appétit monsieur” toegewenst. Een groot verschil met een soortgelijke situatie in Zweden, waar privacy heilig is en geen mens ook maar een blik in de kuip wierp. Alles oogt er veel netter en huizen en wegen zijn er piekfijn onderhouden, maar voor de gezelligheid kun je toch beter in Frankrijk zijn.
Uitzicht over de jachthaven van Le Palais vanaf de citadel.
De volgende morgen ben ik eerst naar het havengebouw gelopen om het havengeld te betalen en een lekkere douche te nemen. Het stond vlak bij de aanlegsteiger van de veerboot. Het was de laatste zaterdag van augustus, de Franse vakantiemaand, en honderden vakantiegangers stonden bepakt en bezakt klaar om het populaire vakantie-eiland te verlaten. Daarna ben ik de klif naast de haveningang opgeklommen om de citadel te bezoeken. Het gebouw dateert uit de middeleeuwen, maar is daarna vele malen gemoderniseerd, het meest ingrijpend aan het eind van de 17e eeuw door de fortenbouwer Vauban. Daarom heet het nu Citadelle Vauban. Ik heb inmiddels al aardig wat forten gezien die door hem zijn gebouwd. Eerst heb ik een wandeling over de immense muren gemaakt. De haven en het stadje lagen aan mijn voeten en in de verte zag ik het eilandje liggen waar ik voor anker had gelegen. Daarna heb ik het museum bezocht in een 19e-eeuwse gebouwen rond het grote binnenterrein. Er werd interessante gegeven over de geschiedenis van de het stadje en de citadel. Dat die zo groot en belangrijk was, hing samen met de strategische ligging van Belle Ile, vlak voor de Loire- en de Loraine-monding. Tijdens de oorlog die Lodewijk XIV aan het eind van de 17e eeuw met Engeland en Nederland voerde, is het eiland korte tijd door de Engelsen en de Nederlanders bezet geweest.
Eén van de vele baaitjes die ik passeer op mijn wandeling.
Na de middag heb ik de natuur opgezocht en een schitterende wandeling gemaakt over de kliffen ten oosten van de stad. Zoals op veel plaatsen langs de Bretonse kust liep er een wandelpad dat tussen bomen en struiken om diepe rotskloven en idyllische baaitjes slingerde. Iedere keer als ik om een baaitje heen was gelopen, veranderde het uitzicht. Omdat ik telkens benieuwd was wat er achter de volgende kaap was te zien, had ik sterk de neiging om eindeloos door te lopen. Maar de al aardig zakkende zon herinnerde me eraan dat het tijd werd om om te keren.
In dit kreekje zou ik op een volgende tocht weleens willen liggen.
De volgende dag heb ik de benenwagen verruild voor de fiets. Niet ver van de kust liep een geasfalteerde weg naar het tegen de kliffen aangeplakte dorpje ten westen van Le Palais dat ik twee dagen ervoor onderweg naar de ankerplek had zien liggen. Het lag aan de monding van een grote kreek die een paar kilometer het land inliep en had een idyllisch getijdenhaventje. Omdat het laagwater was lag bijna alles droog, alleen in het midden van de kreek stond nog water en er lagen een aantal jachten aan meerboeien. Vanwege het magnifieke uitzicht op het dorpje met zijn witte huizen aan de ene kant en de steil oplopende, weelderig begroeide rotsen aan de andere kant, leek het me fantastisch om daar aangemeerd te liggen. Ik heb even met de havenmeester gepraat en gevraagd of een schip met mijn diepgang daar kon liggen. Hij dacht van wel. Misschien iets voor een volgende reis. In een pannenkoekenrestaurant vlakbij het haventje heb ik een heerlijke maaltijdsalade verorberd, daarna heb ik een korte wandeling over de kliffen gemaakt. Over allerlei leuke, maar vaak hobbelige en onverharde landweggetjes ben ik weer teruggefietst.
De ongenaakbare zuidwestkust van Belle Ile.
Het fietsen smaakte naar meer en de volgende dag heb ik weer een tochtje gemaakt, nu naar de ruige zuidwestkust van het eiland. Ik wilde weer in een restaurant lunchen, maar alle restaurants die ik tegenkwam waren helaas gesloten, waarschijnlijk omdat de vakantie voorbij was. Gelukkig stond er in een gehuchtje vlakbij een grote vuurtoren een supermarktje waar sandwiches verkocht werden. De zuidwestkust had een heel ander karakter dan de oostkust. Tussen de steil oprijzende rotsen lagen ook diepe kloven en baaitjes met piepkleine strandjes, maar zowel de rotsen als het land erboven waren volkomen kaal. In Schotland en Noord-Ierland had ik ook dit soort ongenaakbare kusten gezien, maar een opvallend verschil was dat het daar meestal wemelde van de zeevogels, terwijl ik hier en ook elders in Bretagne maar een enkele jan-van-gent of meeuw zag.
Stadspoort in de vestingwal van Le Palais.
Toen ik weer terug was in Le Palais heb ik nog een leuk wandelingetje gemaakt over de vestingwallen aan de landkant. Het stadje is een soort Naarden op zijn Frans, helemaal omgeven door vestingmuren. ’s Avonds heb ik de tocht voorbereid die voor de volgende dag op het programma stond. Ik wilde weer naar een eiland: Ile de Groix. Op de heenreis had ik er met mijn opstapper Boudewijn overnacht- Gezien de fietsverhuurbedrijven rond de haven was het een ideaal fietseiland, maar vanwege de wondkorsten in mijn knieholte was fietsen toen een veel te pijnlijke exercitie. In de loop van de morgen heb ik de lijnen weer losgegooid. De havenmeester gaf vanuit haar ribbootje precies aan in welke volgorde men kon vertrekken. Zowel voor als achter me lag een lange rij schepen en ik vroeg me af hoe ik weg moest komen. Maar net als bij het aanmeren duwde de havenmeester me met de neus van haar bootje de goede kant uit.
Aangemeerd in Port Trudy, de haven van Ile de Groix.
Buitengaats stond weer een stevige noordoostenwind. Ik had hem half in de rug en met alleen de genua uitgerold ben ik naar Port Trudy, de haven van Ile de Groix, gezeild. De zon scheen weer overvloedig, wolken waren er nauwelijks en ondanks de vrij hoge golven was het een relaxte tocht. In de loop van de middag kwam de oostkust van het eiland in zicht en een uurtje later voer ik de haven binnen. Die bestaat uit twee delen. Ten westen van de dam waaraan de veerboot aanlegt kun je aanmeren aan boeien en aan de andere kant zijn steigers met boxen. Ik draaide daarnaartoe, maar een hulphavenmeester in een bootje hield me tegen. Hij had een zeer teleurstellende mededeling: alle plaatsen aan de steigers waren bezet, aanmeren kon alleen aan een boei. Ik baalde er stevig van, want de boeien lagen recht voor de havenopening. Die lag precies op het noordoosten en de golven rolden recht naar binnen. Ik ging een zeer onrustige nacht tegemoet en omdat ik niet langs een steiger lag kon ik niet met mijn fiets de wal op. Maar toen ik het schip al bijna had omgedraaid en naar de meerboeien wilde varen, verscheen de baas van de hulphavenmeester op de veerdam. Hij wees naar een box die net was vrijgekomen en zei dat ik daar kon liggen. Blij dat het fietsen toch door kon gaan en ik geen onrustige nacht tegemoet ging, ben ik snel teruggedraaid. Mijn lijnen werden aangepakt door Nederlandse buren. Ze vertelden dat ze jarenlang hetzelfde schip hadden gehad als ik.
Getijdenhaventje ten westen van Port Trudy.
’s Avonds heb ik een wandelingetje gemaakt over de kliffen vlakbij de haven en de volgende morgen heb ik mijn fietsje weer uitgevouwen, eerst om in het dorp inkopen te doen, daarna om het eiland te verkennen. Een paar kilometer ten westen van Port Trudy lag volgens de vaargids een idyllisch getijdenhaventje en daar ben ik eerst naartoe gefietst. Fietsen is niet helemaal het goede woord, ik moest eerst met mijn fietsje in de hand een steile helling en beklimmen en daarna sjeesde ik over een nog steilere helling naar het haventje. Dat lag ingeklemd tussen groene hellingen met mooie huizen en villa’s erop. Met de fiets in de hand ben ik weer het plateau opgelopen en naar de vuurtoren op de westpunt van het eiland gefietst. Het landschap leek veel op dat van Belle Ile. Het glooide zacht en bestond hoofdzakelijk uit kleine stukjes weiland met meidoornhagen en bomen eromheen. Hier en daar graasden wat koeien, maar op veel plaatsen werd het gras overwoekerd door struikgewas. Het leek er sterk op dat de boeren het hier voor gezien hielden en hun land weer aan de natuur teruggaven. Ik fietste door een aantal schilderachtige gehuchtjes, allemaal met uit ruwe natuursteen opgetrokken huizen. De luiken waren meestal dicht en zo te zien waren de huizen bijna allemaal in gebruik als vakantiewoning.
Oude boerenwoning in een van de gehuchtjes waar ik doorheen fiets.
Fietsen maakt hongerig en rond de middag werd het tijd om ergens te eten. Omdat ik nu wist dat veel restaurants gesloten waren, had ik voor mijn vertrek even gekeken waar ik zou kunnen lunchen. In een klein dorpje was een pannenkoekenrestaurant dat volgens de website open was. Maar helaas, het bleek gesloten te zijn. Ik had beter kunnen weten, op de Franse openings- en sluitingstijden valt vaak geen peil te trekken en de informatie op de websites klopt lang niet altijd. Zin om weer helemaal terug te fietsen had ik niet en net zoals onze verre voorvaderen uit het jagers-verzamelaarstijdperk, besloot ik om mijn middagmaal zelf bij elkaar te scharrelen. De meest voorkomende struik die bezig was om het eiland in bezit te nemen was de braamstruik en bramen waren er dan ook in overvloed. Het probleem is alleen dat je er erg veel moet eten voordat je maag gevuld is en het ook een maaltijd oplevert met weinig calorieën. Desalniettemin had ik nog voldoende energie om naar de andere kant van het eiland te fietsen. Daar was een wat groter dorp met een restaurant dat om 5 uur open zou gaan.
Baai bij het dorpje aan de oostkant van Ile de Groix.
De tocht over de landweggetjes was leuk, maar niet ongevaarlijk. Het wegdek bestond bijna overal uit losse steentjes waar je gemakkelijk op weg kon glijden, vooral als de weg naar beneden ging. Tussen de steentjes lagen overal stukjes rots die net boven het wegdek uitstaken. Daarop wegglijden zou waarschijnlijk nog meer ellende opleveren dan mijn val in de Odet. Het dorpje, helemaal aan de oostkant van het eiland, was de moeite van het fietsen waard. Het lag aan een ronde baai met een groot strand ervoor. In de baai lagen flink wat schepen voor anker, waaronder een vrij groot Nederlands jacht. Op het pleintje waar het oude kerkje stond, kwam een aantal schilderachtige kronkelstraatjes uit. Ik heb er even rondgewandeld en om 5 uur het restaurant opgezocht. Gelukkig klopte de website hier wel, althans wat betreft de openingstijd, maar wat er te eten was viel nogal tegen. Op de website stond dat het een snackrestaurant was en ik had me verheugd op een lekker stokbrood gevuld met sla, kaas en tomaat, maar veel meer dan wat borrelhapjes was er niet te krijgen. Het voedzaamst leek me een “terrine d’ agneau”, lamspastei in een glazen potje die kon worden uitgesmeerd op een paar al wat oudbakken sneetjes brood.
Ile de Groix, doorkijkje naar de jachthaven van Port-Trudy.
De volgende dag heb ik de hobbelige landweggetjes verruild voor een wat knobbelige zee. De vrij krachtige wind zat nog steeds in de noordoosthoek en met alleen de genua uitgerold ben ik naar de Baie de Concarneau gezeild. In de loop van de dag nam de wind weer af, maar ik kon bijna blijven zeilen tot aan mijn bestemming. Dat was niet Concarneau, maar de helemaal achter in de baai gelegen jachthaven van Port-La-Foret. De haven lag aan een riviertje, niet ver voorbij de monding. Die had een drempel waar ik bij laagwater op vast zou kunnen lopen. Ik kwam er ruim anderhalf uur voor laagwater aan en volgens mijn berekening zou er genoeg water staan, maar ik hield toch nauwlettend de dieptemeter in de gaten. Hoogstwaarschijnlijk was er kortgeleden flink gebaggerd, want tot mijn verbazing stond er nog ruim 5 meter water. De havenmeester wees me gelukkig geen plaats aan de passantensteiger toe, maar een box vlakbij het havenkantoor. Anders had ik zeker anderhalve kilometer moeten lopen, want ook deze marina was gigantisch groot. Wat er in de omgeving was zien en hoe de rest van mijn terugreis langs de Bretonse kust is verlopen, hoop ik in de mei-Geus te vertellen.
Jaap van der Harst