In het kanaal naar Caen wordt de eerste brug geopend.
Deel 2: Van Normandië naar de Bretonse noordkust
In de november-Geus heb ik verteld dat ik na een snelle reis was aangekomen in Ouistreham, aan de zuidkust van de Seinebaai, en vandaaruit een bezoekje wilde brengen aan de vroegere Normandische hoofdstad Caen en aan Bayeux.
In het kanaal naar Caen lagen drie bruggen en even na tienen zou de eerste bediend worden. Ze werden allemaal keurig op tijd geopend. Aan het eind van de morgen meerde ik aan in een box aan de gastensteiger van de jachthaven in het hartje van de stad, samen met een Nederlands jacht met een Canadese man en een Duitse vrouw aan boord. Ze hadden in Leiden gewoond en waren gestopt met werken om 2 jaar te kunnen zeilen. Waar ze naartoe gingen wisten ze nog niet.
Aangemeerd in het hartje van Caen.
Ik wilde eerst een wasje draaien en de supermarkt bezoeken en daarna de stad verkennen, maar dat moest ik helaas een paar uur uitstellen. Het toegangshek kon namelijk alleen geopend worden met een chipkey en er was nergens een havenmeester te bekennen. Ik had wel zijn telefoonnummer, maar er werd niet opgenomen. In het gebouw van het havenkantoor zat ook het clubhuis van een jachtclub en daarvan heb ik het telefoonnummer opgezocht. Ik kreeg nu gelukkig wel iemand aan de lijn en die heeft naar de havenmeester gebeld. De boodschap was dat die om 3 uur zou arriveren, maar om halfvier waren de rolluiken van het havenkantoor nog steeds gesloten. Ik heb nog een keer naar de jachtclub gebeld en daar was men zo vriendelijk om mij en de bemanning van het andere schip een chipkey uit te lenen. Van het verkennen van de stad kwam helaas niet veel meer terecht, want aan het eind van de middag begon het flink te regenen. De havenmeester, een werkstudent, kwam pas rond halfzes aankakken.
Skyline van Caen, stad van kerken en kerktorens.
Gelukkig scheen de volgende morgen de zon weer en ik heb de hele dag in de stad doorgebracht. Hoewel Caen nog geen 20 kilometer verwijderd ligt van de stranden waar de Geallieerden in juni 1944 geland zijn, heeft het 4 weken geduurd voor ze de stad in handen kregen. Die werd door de Duitsers fanatiek verdedigd en is daarom voor een belangrijk deel kapot geschoten. Rondom de haven stonden dan ook vrijwel alleen naoorlogse huizen en gebouwen, maar de nieuwbouw is in Caen veel gevarieerde dan in het helemaal herbouwde centrum van Le Havre, waar vrijwel alleen dezelfde soort flats staan. In Caen is de naoorlogse architectuur ook veel meer geënt op de traditionele Franse bouw met de schuine met leitjes bedekte daken.
Pleintje in Caen dat de oorlogshandelingen heeft overleefd.
Ondanks de verwoesting en de nieuwbouw is er in historisch opzicht veel te zien en dat is voor een groot deel te danken aan Willem de Veroveraar, de Normandische hertog die zijn achternaam dankt aan de verovering van Engeland in 1066, en aan zijn vrouw Mathilde van Vlaanderen. Zij was zijn achternicht en daarom wilde de paus aanvankelijk niet dat zij trouwden, maar als Willem en Mathilde iets aan de kerk zouden offeren, wilde hij wel een oogje toeknijpen. Het ‘zoenoffer’ van Mathilde bestond uit het stichten van een klooster voor vrouwen en dat van Willem uit het stichten van een mannenklooster. Caen heeft daardoor twee grote romaanse abdijkerken, die van het mannenklooster is zelfs de grootste romaanse kerk van Frankrijk.
Op weg naar de romaanse abdijkerk van het voormalige vrouwenklooster.
Als trouw kerkbezoeker, maar dan toch hoofdzakelijk in de vakanties, kwam ik in Caen dus prima aan mijn trekken. De volgende dag heb ik eerst de kerk van het vrouwenklooster bezocht, een vrij sober, maar mooi gebouw met aan de voorzijde twee afgeknotte torens. Het middeleeuwse klooster had plaatsgemaakt voor neoclassicistische gebouwen waarin een ziekenhuis was gevestigd. Na dit kerkbezoek ben ik naar het Chateau gewandeld, een grote burcht op een heuvel middenin het stadscentrum. Hier stond het kasteel van Willem en Mathilde, maar daarvan zijn nu nog alleen de fundamenten te zien.
De middeleeuwse burcht in het centrum van Caen.
Eerst heb ik een wandeling gemaakt over de nog overeind staande muren van de burcht, wat een schitterend uitzicht over de stad met zijn vele torens en kerken opleverde. Daarna heb ik een bezoekje gebracht aan de twee musea die in de burcht gevestigd zijn: een museum over de geschiedenis van Normandië en een kunstmuseum. In het laatste museum hingen een aantal 17e-eeuwse Nederlandse schilderijen en er was een mooie tentoonstelling over de navolgers van de Italiaanse schilder Caravaggio, onder wie de Utrechtse schilders Van Baburen en Van Honthorst. Daarna heb ik nog twee mooie gotische kerken bezocht, de pal tegenover de burcht staande St-Pierre-kathedraal en de St-Jeans-kerk, en een bezoekje gebracht aan het Hotel d’ Escoville, een 16e-eeuws patriciërshuis.
Caen, St-Pierre-kathedraal.
De volgende morgen ben ik per trein naar Bayeux gereisd. De treinkaartjes konden alleen bij een automaat worden gekocht en mijn woordenschat schoot tekort om alle aanwijzingen te begrijpen, maar gelukkig kreeg ik hulp van een Franse dame. Omdat op de borden wel de eindstations van de treinen stonden aangegeven maar niet de tussenstations, was het me ook niet duidelijk welke trein er naar Bayeux ging. Het ligt ten westen van Caen, dus ik moest zeker niet instappen in een van de treinen die Parijs als eindbestemming hadden. Maar in welke trein dan wel? Gelukkig liep er een vriendelijke mevrouw van de spoorwegen rond die me dat kon vertellen. Alleen kon ze niet zeggen van welk spoor hij vertrok, dat werd pas een kwartier voor de aankomst van de trein bekendgemaakt. Al met al vind ik het reizen op zee een stuk gemakkelijker, maar de trein zelf, die aangeduid werd als “regional”, was heel wat luxueuzer dan onze sobere sprinters. Comfortabel weggezakt in een heerlijke fauteuil kon ik genieten van het uitzicht op het zacht glooiende en rijk beboomde heggenlandschap. Erg lang duurde dat niet, want na 17 minuten was ik al in Bayeux. Het historische stadje is vooral bekend om het middeleeuwse tapijt waarop de veroveringstocht van hertog Willem staat afgebeeld en dat wilde ik graag zien.
Oude watermolen in Bayeux.
Het was heerlijk zomerweer en op weg naar het gebouw waar het tapijt hing, heb ik in de tuin van een oude watermolen waarvan het rad nog draaide, als lunch een lekkere vegetarische salade verorberd. Het bezoek aan het tapijt was zeer de moeite waard. Eigenlijk is het geen tapijt, maar een stripverhaal op een linnen doek met een hoogte van 50 centimeter en een lengte van 77 meter waarop met wol in chronologische volgorde de hele geschiedenis van Willems veroveringstocht is geborduurd. Het begint met de voorgeschiedenis en ieder tafereel is genummerd. Er was een audiotour waarop in het Nederlands was te horen wat er bij ieder nummer te zien was. Ik heb het hele doek tweemaal bekeken, de eerste keer om het hele verhaal te volgen, de tweede keer om nog eens te kijken naar alle details en de manier waarop alles was afgebeeld. Wie het heeft laten maken is niet helemaal zeker. Men heeft lang gedacht aan Willems vrouw, maar waarschijnlijk was zijn halfbroer, een bisschop die ook aan de veroveringstocht heeft deelgenomen, de opdrachtgever en hing het in de kathedraal van Bayeux. Na mij kwamen er een paar klassen met Franse schoolkinderen het doek bekijken en het viel mij op hoe gedisciplineerd het eraan toeging. Het was muisstil, iedereen volgde de audiotour en keek met aandacht naar de taferelen op het doek.
De torens van de kathedraal van Bayeux pieken boven het stadje uit.
Er viel in Bayeux nog meer te zien dan dit middeleeuwse stripverhaal. Allereerst de indrukwekkende kathedraal, een in de 11e eeuw in romaanse stijl opgetrokken bouwwerk waaraan later gotische elementen zijn toegevoegd. Het is voorzien van een paar scherp gepunte torens. Verder waren er nog twee interessante musea, een historisch museum met is ook een mooie collectie schilderijen, waaronder weer een flink aantal Nederlandse uit de Gouden Eeuw, en buiten de stad een oorlogsmuseum met uiteraard veel informatie over de Geallieerde landing in Normandië. Toen dat zijn deuren sloot heb ik nog wat door de schilderachtige straatjes van het goed geconserveerde stadje gedwaald en op een terrasje met uitzicht op de torens van de kathedraal, een lekkere vismaaltijd verorberd.
Marktplein in het historische centrum van Caen.
De volgende dag heb ik weer in Caen doorgebracht, nu vooral in het deel van de stad dat niet is verwoest. Caen is een bruisende studentenstad, vergelijkbaar met Utrecht, en het was gezellig druk op straat, ook omdat het markt was. Hier werd gelukkig niet gepatrouilleerd door zwaarbewapende militairen, zoals in Dieppe, maar er liepen wel overal veiligheidsbeambten rond die iedereen vriendelijk verzochten om een mondkapje te dragen. Het was inmiddels lunchtijd en de vele terrassen zaten vol etende en drinkende mensen. Ik had zelf ook trek en heb op een terrasje met alweer een mooi uitzicht op een kerk een “plat du jour” genuttigd. Het bleek een klein taartje te zijn waar in ieder geval vis in zat, maar de andere ingrediënten kon ik niet thuisbrengen. Wat je precies op je bord krijgt is in Frankrijk vaak een verrassing, maar bijna altijd smaakt het heerlijk.
De abdijkerk van het voormalige mannenklooster en links het stadhuis van Caen.
Voorzien van de nodige calorieën ben ik doorgewandeld naar de westkant van het stadscentrum om een bezoek te brengen aan de grote abdijkerk van het door Willem de Veroveraar gestichte mannenklooster. Met zijn twee enorme torenspitsen en nog een reeks lagere torens domineert het in sterke mate het stadsbeeld. De stoffelijke resten van de hertog zijn er vlak voor het altaar begraven. De middeleeuwse gebouwen van het klooster zijn in de 18e eeuw vervangen door imposante neoclassicistische gebouwen die nu gebruikt worden als stadhuis. De kloostergang en een deel van de gebouwen, waaronder de fraai gedecoreerde trouwzaal, is opgesteld voor publiek en bevatte een interessante tentoonstelling over de dramatische gebeurtenissen tijdens de wekenlange beschietingen van Caen in juni 1944. Een groot deel van de bevolking gebruikte toen de kerk als schuilplaats. Na het kerk- en stadhuisbezoek heb ik nog wat door de schilderachtige straatjes van de oude stad gewandeld.
Kloostergang van het voormalige mannenklooster, nu stadhuis.
Na dit leuke stedenbezoek ben ik de volgende dag vertrokken uit Caen. Ik was nog twee dagen havengeld verschuldigd, maar de havenmeester was weer nergens te bekennen en nam ook de telefoon niet op. De kaart om het hek te kunnen openen heb ik maar aan de opvarenden van een Belgisch jacht gegeven dat net was aangemeerd. Dan konden die tenminste de wal op. De bruggen werden weer allemaal keurig op tijd geopend en na ruim twee uur meerde ik weer aan in Ouistreham, vlak voor het grote Nederlandse jacht dat er 5 dagen eerder ook lag. De eigenaren waren een Deen en een Nederlandse vrouw. Ze vertelde dat ze niet erg gelukkig was met het schip. Omdat het een diepgang had van 2,70 meter kon het veel havens niet binnen en er was ook voortdurend wat stuk. Nu deed de boegschroef het niet meer en dat betekende dat ze hier nog 4 weken moesten blijven. Ik zou niet graag met ze willen ruilen.
Ouistreham, herdenkingsmonument van de Geallieerde landing.
De volgende haven waar ik naartoe wilde was Saint-Vaast-La Hougue, op het schiereiland Cotentin, maar omdat de krachtige wind west was, ben ik de volgende dag in Ouistreham gebleven. ’s Middags heb ik er een fietstochtje gemaakt, eerst naar het oude centrum van het plaatsje om het interieur van het mooie 12e-eeuwse romaanse kerkje te bewonderen. Daarna ben ik naar het strand gefietst. Op 6 juni 1944 zijn de Geallieerden daar geland en ik was benieuwd hoe het eruitzag. Hoogstwaarschijnlijk zouden de soldaten het nauwelijks herkennen. Waar ze toen onder vijandelijk vuur naar de lage duintjes renden, raceten nu zeilwagens. Verder stonden er wat kermisattracties en strandpaviljoens, maar ook een monument met de vlaggen van alle nationaliteiten die hier geland zijn, waaronder de Nederlandse. Verder waren er een stukje landinwaarts twee interessante musea: een landingsmuseum en een bunkermuseum.
In het landingsmuseum werd een film vertoond over een groep Franse Engelandvaarders die in Schotland een zware commando-opleiding had gevolgd en in Ouistreham was geland. Omstreeks halfzes in de ochtend stormden de mariniers en commando’s het strand op en rond halftwaalf was het stadje helemaal in Geallieerde handen. Het bunkermuseum zat in een enorm grote Duitse bunker en liet zien hoe de soldaten er leefden. Eigenlijk zaten ze er alleen op wacht, want slapen en recreëren deden ze in de villa’s achter de duintjes. Dankzij de informatie van het Franse verzet wisten de Geallieerden precies hoeveel bunkers er stonden en hoeveel soldaten er aanwezig waren.
Geallieerd landingsvaartuig voor het bunkermuseum in Ouistreham.
De volgende dag waren de omstandigheden wat de wind betreft gunstig om naar Saint-Vaast-La Hougue varen. De koers was bijna pal west en de wind zou zuid tot zuidoost zijn. Wel zou het langdurig regenen, eerst licht, later met stevige buien. ’s Nachts regende het al en erg gemotiveerd om een uur of acht in de regen te zitten was ik niet, maar toen om 7 uur de wekker ging zag het er vriendelijk uit. Het was bewolkt, maar de zon liet zich zo nu en dan ook zien. Om 8 uur zou de sluis bediend worden en om kwart voor acht gooide ik de lijnen los.
Toen ik richting de sluis voer deed ik een onaangename ontdekking: er kwam geen koelwater uit de uitlaat! Ik heb snel de boot aangemeerd langs een jacht en de wierpot geïnspecteerd. De avond tevoren had ik hem schoongemaakt en misschien was er een stukje waterplant onder het dekseltje blijven zitten zodat er lucht werd aangezogen. Ik heb het er snel afgeschroefd en de wierpot helemaal gevuld met water, en toen ik de motor opnieuw startte kwam er gelukkig wel koelwater.
Relaxt de Seinebaai over naar Saint-Vaast-La-Hougue.
De sluisdeuren waren nog niet open en via de marifoon heb ik me aangemeld voor de schutting, maar net als bij de aankomst werd er niet geantwoord. Na een minuut of tien rondjes draaien gingen de deuren open en samen met een visbootje werd ik geschut. Dat verliep nu gelukkig zonder problemen. Buitengaats heb ik het grootzeil gehesen en de stuurautomaat opdracht gegeven om naar mijn bestemming te koersen. Het weer was heel anders dan er was voorspeld. De wind was niet zuid of zuidoost, maar westnoordwest en daarom pal tegen, maar gelukkig ook erg zwak. Regen leek er voorlopig niet op komst en regelmatig kwam de zon tevoorschijn. In het oosten waren nog lang de heuvels te zien aan de zuidkant van de Seinemonding en in het zuiden keek ik uit op de stranden waar de Geallieerden geland waren. Achter de lage duintjes lagen in het begin veel badplaatsjes met allemaal witte huizen, daarna waren er alleen duintjes te zien en werd het achterland heuvelachtiger. Al met het al was het een aangename, relaxte tocht, tenminste tot in de loop van de middag, toen de bewolking begon toe te nemen en het ook licht begon te regenen. De wind nam ook toe en kromp naar het zuiden, zodat de zeilen het van de motor konden overnemen. Het schip liep nu wat harder, maar daardoor zou ik in Saint-Vaast-La Hougue kunnen arriveren voordat de haven toegankelijk was. De plaats kwam al in zicht en ik had uitgerekend dat de toegangsdeur van de haven over ruim een uur geopend zou worden. Zekerheidshalve heb ik contact op proberen te nemen met de havenmeester, maar ook nu werd er niet geantwoord. Op de plotter zag ik een Nederlands jacht dat al bijna bij de haven was en ik heb gekeken wat dat deed. Het koerste naar de haven maar voer terug en bleef daarna stilliggen, waarschijnlijk om te ankeren. Ik zag echter ook een paar vissersschepen richting de haven varen. Om niet langdurig voor de sluisdeur rondjes te hoeven varen heb ik de genua ingerold, zodat ik wat minder snel voer. Desondanks arriveerde ik nog te vroeg, maar na een minuut of twintig werd de toegangsdeur geopend.
Aangemeerd in Saint-Vaast-La-Hougue.
Ik meerde aan op het plekje waar ik een jaar eerder ook gelegen had, lekker met de neus in de wind. Die was inmiddels flink toegenomen en zou in loop van de avond en nacht bijna stormachtig worden. Een Nederlandse vrouw van een wat patserig snel motorjacht was zo vriendelijk om mijn lijnen aan te pakken. Lekker buiten dineren zat er helaas niet in, de regen kletterde op het kajuitdak. ’s Nachts loeide de wind door het want en ook de volgende morgen woei het stevig. Op weg naar de supermarkt bezocht ik even het toiletgebouw en zette ik mijn boodschappentas naast mij neer. Toen ik de deur opendeed, werd de tas naar buiten gezogen en voordat ik hem kon pakken zeilde hij over de kade het water in, vlak voor een boothelling. Een wandelaar die ernaast liep was zo vriendelijk hem uit het water te vissen. Het supermarktje in Saint-Vaast-La-Hougue is een soort winkel-van-sinkel waar je van alles kunt kopen, maar net als verleden jaar was het groenteaanbod zeer beperkt. Meer dan al wat gelige broccoli, winterwortelen, rode bieten en een prei lag er niet. In vrijwel alle kleine supermarkten die ik bezocht heb was niet veel meer te krijgen, zodat er bijna niets anders dan rode bieten, prei of wortelen op het bootmenu stond. Gelukkig zijn dit wel mijn lievelingsgroentes.
Uitzicht op de kade in Saint-Vaast-La-Hougue.
Omdat ik nu al een aantal keren achter elkaar had meegemaakt dat mijn marifoonoproepen niet werden beantwoord, vroeg ik me af of mijn marifoon wel in orde was. De ontvangst was prima, maar in Ierland had ik een keer meegemaakt dat er desondanks iets mis was met het zendvermogen. Om dat te testen ben ik even naar het Nederlandse motorjacht gelopen. Toen ik aanklopte werd ik uitgenodigd om aan boord te komen en werd me een kop koffie en zelfs een pannenkoek aangeboden. We hebben gezellig over onze reiservaringen gekletst en daarna getest hoe mijn marifoonoproep ontvangen werd. Het antwoord was: “Luid en duidelijk”. Dat er niet werd geantwoord lag dus waarschijnlijk aan de sluis- en havenmeesters. De eigenaren van het motorjacht hadden precies dezelfde ervaring. Omdat het hard bleef waaien en er telkens buien vielen, ben ik in Saint-Vaast-La Hougue gebleven.
Na twee winderige dagen ziet het er een stuk rustiger uit en verlaat ik Saint-Vaast-La-Hougue.
De volgende dag woei het een stuk minder en ben ik naar Cherbourg gevaren. Omdat de wind pal west was en ik recht naar het noorden voer, was het eerste stuk een makkie. Alleen moest ik in het begin goed op kreeftenboeitjes letten. Er lag er zelfs één een meter of 20 ten zuiden van een ton die ten zuiden gepasseerd moest worden. Onbegrijpelijk dat de waterpolitie hier niets tegen doet. Bij Cape Barfleur, de noordoostpunt van het schiereiland Cotentin, stroomde het hard en zorgde het stroom-tegen-windeffect even voor schuimkoppen en brekers, maar meer dan wat spatwater kwam er niet op het dek. Daarna werd de koers west en kreeg ik de wind pal tegen. Omdat ik de stroom in de rug had en Cherbourg al bijna was te zien, ben ik kruisend verder gezeild. Eerst met een hoge slag naar het noordwesten en toen met een slag naar de kust. Ik had gehoopt dat de stroom mij voldoende in de richting van de haveningang zou duwen, maar helaas begon hij al af te nemen en eindigde de slag ruim 2 mijl ervoor. Die afstand heb ik maar op de motor overbrugd. Een Nederlands zeiljacht dat even voor mij was vertrokken maar alles op de zeilen deed, kwam pas anderhalf uur na mij binnen.
Ik vond snel een vrije box en nadat ik in de kuip had gedineerd, heb ik een leuke wandeling gemaakt door het oude stadscentrum met zijn mooie pleinen en nauwe straatjes. De terrassen en cafés zaten vol en van anticovidmaatregelen was niet veel te merken.
De schouwburg op het centrale plein van Cherbourg.
De volgende morgen heb ik mijn proviandvoorraad aangevuld in een wat grotere supermarkt en even na de middag heb ik de zee weer opgezocht. Mijn bedoeling was om naar Carteret te varen, een getijdenhaventje aan de westkust van Cotentin dat alleen tussen 2 uur voor en na hoogwater toegankelijk is. De wind was nu zuidwest en matig tot vrij krachtig. Omdat ik eerst recht naar het westen moest en daarna vrijwel recht naar het zuiden, hoopte ik Carteret in twee slagen te bereiken. Helemaal parallel met de kust zeilen lukte niet, daarvoor was de wind toch net iets te westelijk, en ik voer steeds verder de zee op. Omdat ik een stevige stroom in de rug had, kwam de noordwestkaap van Cotentin, Cape La Hague, al vrij snel in zicht. Toen de vuurtoren op de rots voor de kaap precies dwars van me stond, ben ik overstag gegaan.
De vuurtoren voor Cape La Hague.
De steeds sterker wordende stroom duwde mij hard naar het westen en ik kon de kaap ruim ronden. Vanwege de enorme stroomsnelheden kunnen er gevaarlijke zeeën staan en ik had me op het ergste voorbereid, maar omdat ik met een grote bocht om de kaap heen voer, heb ik daar weinig of niets van gemerkt. Wel stroomde het er enorm hard, het schip liep op een gegeven moment ruim 11 knoop.
Hoog aan de wind op weg naar Carteret.
Ik voer nu hoog aan de wind naar het zuiden en zou Carteret in één slag halen en er op tijd aankomen. Mocht het ernaar uitzien dat dat niet het geval was, dan kon ik altijd nog uitwijken naar Diélette, zo’n 11 mijl ervoor. Het probleem was veel groter als ik te vroeg zou arriveren. Dan moest ik op zee tussen de schuimkoppen wachten tot de haven toegankelijk was, geen prettig vooruitzicht. Ik had mijn tocht daarom zo gepland dat ik direct de haven in kon varen, maar dat betekende ook dat ik stroom tegen zou krijgen.
Tussen Diélette en Carteret.
Toen Diélette in zicht kwam, begon de stroom in de rug al aardig af te nemen en toen ik ter hoogte van het plaatsje voer, kreeg ik al een beetje stroom tegen. Dit zou de komende uren steeds erger worden en ik vroeg me af of ik niet de steven moest wenden en in Diélette moest overnachten. Dan stond het avondeten tenminste rond etenstijd op de kuiptafel. Maar het nadeel was dat dan mijn plan voor de volgende dag niet door zou gaan. Ik wilde dan doorvaren naar Granville, en vanuit Diélette was dat net te ver. Tussen Carteret en Granville lag alleen het Kanaaleiland Jersey, maar daar was ik vanwege het coronagedoe niet welkom.
De laatste kaap voor Carteret.
Hoewel het een latertje zou worden, besloot ik om door te varen. Wat daarbij ook meespeelde was dat het schip vanwege de meestal vrij krachtige wind met een snelheid van bijna 7 knoop door het water spoot en de snelheid over de grond daardoor nog ruim 5 knoop was. De stevige wind zorgde er echter ook voor dat er vooral op plekken met veel stroom enorme golven stonden, veel hoger dan bij Cape La Hague. Erg relaxt was het zeilen daarom niet, maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door het uitzicht op de fraaie kust. Hoge kliffen en grote baaien met stranden ervoor en geleidelijk oplopend heuvelland erachter, wisselden elkaar voortdurend af. Alleen na Diélette werd het uitzicht even ontsierd door een kernenergiecentrale, een van de vele langs de Franse kust. De bewolking was helemaal verdwenen en alles werd beschenen door de avondzon. Het mooist was het uitzicht op de indrukwekkende kaap waarachter Carteret verscholen lag. Daarvan kon ik extra lang genieten, want er stond hier verschrikkelijk veel stroom en de grondsnelheid liep terug tot een krappe 2 knoop.
De laatste kaap is gerond, ik ben bijna in Carteret.
De haven was in zicht en ik zou op tijd arriveren, maar ik vroeg me wel af hoe ik op deze onstuimige zee het schip gereed moest maken voor het aanleggen. De genua inrollen was geen probleem en het strijken van het grootzeil ging ook nog wel, maar het moest ook opgebonden worden en de willen en lijnen moesten op hun plaats worden gehangen. Ik besloot om dat allemaal te doen als ik achter de havendam in de geul voer die naar de jachthaven leidde. Voor het havenhoofd stond de meeste stroom en daar moest ik even heel nauwkeurig sturen, maar toen ik achter de dam voer, kwam ik in kalm water en had ik vanwege het al aardig hoogstaande water voldoende ruimte om het schip klaar te maken voor het aanleggen. Alle plaatsen langs de gastensteiger waren bezet, maar ertegenover lag een nieuwe steiger waar ik helemaal alleen lag. Het was inderdaad een latertje geworden, toen het avondeten op de kuiptafel stond begon het al een beetje te schemeren, maar na deze tamelijk ruige tocht smaakte het extra lekker.
Aangemeerd in Carteret.
Dagen met een stevige wind en zeer rustige dagen wisselden elkaar voortdurend af en de volgende dag zag alles er zeer rustig uit. De staalblauwe hemel van de avond ervoor had plaatsgemaakt voor een grijze lucht en er stond een zwak zuidoostenwindje. Van de golven van de vorige dag was alleen nog wat lichte deining over. Ik heb de zeilen gehesen en de genua uitgerold, maar zonder motor maakte ik te weinig snelheid. Het was een stuk helderder dan de vorige dag. Toen was het Kanaaleiland Alderney niet veel meer dan een vage grijze streep, nu zag ik het duidelijk liggen en ook de hoge kust van Jersey was goed te zien. Voor mij was het allemaal verboden terrein en de Britse kustwacht deed zijn uiterste best om dat zo te houden. In het vaarwater ten oosten van Jersey was een grijs bootje actief dat precies tot aan de grens van de Britse territoriale wateren voer. Toen er een paar Franse jachten richting een klein Brits eilandje koersten, waarschijnlijk om daar een mooi ankerplekje op te zoeken, ging het bootje er snel achteraan. Onderweg kwam ik drie zeiljachten uit Terneuzen tegen die ik al een paar keer eerder had gezien en nu kennelijk op de terugreis waren.
Gaandeweg draaide de wind naar het oosten en nam hij wat toe, zodat ik zeilend de tocht kon voortzetten. De zon was inmiddels doorgebroken en aan het eind van de middag kwam de op een hoge landtong gelegen bovenstad van Granville in zicht. Toen ik ervoor voer zag ik in het zuiden Mont-Saint-Michel, dat ik een jaar eerder had bezocht, boven de horizon uitsteken. Met de verrekijker was de hoge abdijkerk met de spitse toren goed te zien. Bij Granville is het getijdenverschil bijna het hoogst van de wereld en ligt bij eb bijna alles droog, maar het was nu hoogwater. Een dam zorgt ervoor dat de jachthaven niet droogvalt en een rode en een groene paal markeren de opening. Toen ik tussen de palen was gevaren kwam er een bootje met een hulphavenmeester naar me toe die me de weg wees naar de box waar ik moest aanmeren en mijn lijnen aanpakte. Het was een werkstudent die aan de universiteit van Cherbourg marketing studeerde en trots vertelde dat hij net het eerste jaar met goede cijfers had afgerond.
Granville.
De volgende dag heb ik een leuke wandeling langs de havens en door de geheel ommuurde, oude bovenstad gemaakt. Ik was blij dat ik hier naartoe gevaren was, want qua schoonheid deed de bovenstad van Granville niet veel onder voor de vestingstad Saint-Malo. Die is zeker vier keer zo groot, maar er is wel te zien dat Saint-Malo na de oorlog helemaal is herbouwd. Hier was alles nog ongeschonden. Er was ook een klein, maar zeer mooi kunstmuseum met een tentoonstelling van de kunstcollectie van een Franse schrijver die bevriend was geweest met de in Parijs woonachtige Nederlandse schilder Kees van Dongen. Van hem hingen er een aantal mooie werken. Door de veel grotere en drukke benedenstad ben ik weer naar de boot gewandeld. Onderweg passeerde ik een watersportwinkel waar ze precies hetzelfde rugleuninkje bleken te verlopen als dat wat in de sluis van Ouistreham van de reling was gerukt.
Toegangspoort tot de bovenstad van Granville.
Na dit leuke dagje stedenschoon en cultuur heb ik het water weer opgezocht en koers gezet naar mijn eerste bestemming in Bretagne. Dat was dit keer Saint-Cast, een kilometer of twintig ten westen van Saint-Malo.
Afscheid van Granville, op weg naar Saint-Cast.
Ook de tocht naar Saint-Cast was zeer rustig. De zuidwestenwind was pal tegen, maar ook zeer zwak. Onderweg trok er even een buitje over, maar daarna bleef het gelukkig droog en scheen af en toe de zon. Net als in Granville werd ik verwelkomd door een havenmeester die me in een bootje naar een box leidde.
Ik wilde op deze reis zoveel mogelijk plaatsen bezoeken die ik vorig jaar had overgeslagen. Eén ervan was Lézardrieux, aan de rivier de Trieux. Het lag een flink stuk naar het noordwesten en om er rechtstreeks naartoe te varen moest ik een enorme baai oversteken. Het was de volgende dag mooi, zonnig weer, maar er stond een vrij krachtige noordwestenwind en daarom ben ik in Saint-Cast gebleven. Dat was bepaald geen straf, want je kunt er schitterende wandelingen over de kliffen maken. ’s Middags heb ik mijn wandelschoenen aangetrokken en ben ik op pad gegaan, eerst naar een uitzichtpunt op de ver in zee uitstekende klif waarachter de jachthaven lag en toen over een tussen de struiken van kaap naar kaap slingerend wandelpad. Voor de kust stonden grillige, vaak steil gepiekte rotsen en tussen de kapen lagen idyllische baaitjes met kleine strandjes.
Uitzicht tijdens mijn wandeling.
De kust werd onderbroken door een diepe inham met oesterbedden. Aan de overkant stond een groot oud fort en ook de vuurtoren van Cap Fréhel, de bekendste kaap aan de Bretonse noordkust, was goed te zien. Vanwege de stevige wind had ik bij het nemen van foto’s soms moeite om me staande te houden en ik was blij dat ik niet op het water zat.
Het waait stevig en bij het nemen van deze foto heb ik moeite om me staande te houden.
Na ruim drie uur wandelen ben ik door het dorp, een goed geconserveerd badplaatsje met schitterende 19e-eeuwse villa’s, teruggelopen naar de boot. Ook de volgende dag stond er te veel wind om het ruime sop te kiezen. Over de lange boulevard ben ik naar de kaap aan de andere kant van het dorp gewandeld. Het was helaas lang niet zo helder als de vorige dag, maar het uitzicht over de volgende baai en de kust die daarachter lag, was zeer de moeite waard.
Na deze wandeldagen leek het goed weer te worden voor de lange oversteek naar Lézardrieux. De wind bleef weliswaar noordwest, maar omdat de windkracht niet meer zou zijn dan 3 beaufort, zou ik daar op de motor gemakkelijk tegen in kunnen varen. Of dat ook gelukt is en wat ik verder heb beleefd in Bretagne, kun je in de volgende Geus lezen.
Jaap van der Harst