Met de Nehalennia naar de Hebriden, deel 10

Nehalennia okt1Milford Haven, waar ik bijna vier dagen verwaaid heb gelegen.

Deel 10: De nachtelijke oversteek van het Bristol Channel en de terugreis door Het Kanaal en de Noordzee.
In mijn vorige verslag heb ik geschreven dat ik op de vierde dag van mijn verblijf in Milford Haven ’s avonds de lijnen heb losgegooid om het Bristol Channel over te steken. Ik zou bijna 24 uur moeten varen en dus een nacht moeten doorhalen, en dan wil je niet overvallen worden door slecht weer.

Daarom heb ik eerst goed de onlineweerberichten en -windkaarten bekeken en die zagen er goed uit. De wind was matig en zou eerst westelijk zijn, daarna zou hij naar het noorden draaien en afzwakken. Vooral dat laatste was gunstig, want ik wilde bij het ronden van Land’s End, de westpunt van Cornwall, rustig weer hebben. Als het stevig waait is het daar een gevaarlijke heksenketel. Er zouden wel een aantal buien overtrekken, maar de hoeveelheid neerslag zou gering zijn en omdat mijn koers zuidwest was, zou ik goed onder de buiskap kunnen schuilen.

Nadat ik de brandstoftank vol had gegooid, mijn lege gasflessen verruild had voor volle en het havengeld had betaald, zette ik koers naar de sluis Schutten hoefde niet, het waterpeil in het havenbassin was even hoog als op de Cleddau en de sluisdeuren stonden daarom aan beide kanten open. Toen ik de rivier opvoer begon het al aardig te schemeren en heb ik de navigatielichten aangezet. Op de Cleddau varen veel tankers en de vaargeul is daarom uitstekend betond. Overal om me heen zag ik knipperende boeien en de lichten van olieterminals. Ik heb inmiddels al aardig wat ervaring met het navigeren in het donker, maar ik vind het nog steeds lastig. Je bent voortdurend bezig om van ieder licht dat je ziet vast te stellen wat het is. Hoort het groene licht dat je in de verte ziet bij een boei? Nee, het knippert niet, dus dan moet het het stuurboordlicht van een schip zijn. Is ook zijn bakboordlicht te zien? Zo nee, dan weet je dat het je aan bakboord zal passeren en je niet hoeft uit te wijken. Op de Cleddau liggen veel kardinale tonnen. Ik kon ze op de kaart wel identificeren, maar om te weten aan welke kant ik ze moest passeren telde ik voor de zekerheid ook iedere keer het aantal flikkeringen. Zo verveelde ik me geen moment.

De verveling en het gevecht tegen de slaap kwamen pas een paar uur later toen ik op het Bristol Channel voer en de lichten van de boeien, kustlichten, vuurtorens en olieraffinaderijen achter de horizon waren verdwenen. Maan en sterren waren niet te zien en om me heen was het alleen maar diepzwart, zelfs het water vlak naast de boot zag ik niet. Lichten van schepen zag ik ook niet en op de plotter was te zien dat de schepen die er voeren allemaal ver weg waren. Ik had al op de Cleddau de zeilen gehesen en ruim aan de wind zeilend koerste ik richting Land’s End. De haven waar ik naartoe wilde was Newlyn, de meest westelijke plaats aan de Kanaalkust. De stuurautomaat zorgde dat het schip goed op koers bleef en ik hoefde alleen maar in de gaten te houden of er schepen in de buurt waren en of de stand van de zeilen nog goed was. Dat was alleen te zien als ik het deklicht aanzette. Alhoewel er voldoende wind stond om te zeilen en ik de stroom in de rug had, viel de snelheid wat tegen en heb ik de motor erbij gezet. Helaas regende het zo nu en dan, maar veel stelde het niet voor en omdat ik onder de buiskap kon schuilen had ik er weinig last van.

Ik zat daar een beetje te dutten toen het plotseling een stuk harder begon te regenen. Vervelender was dat de wind ook tegelijkertijd draaide en ik daarom niet meer in de beschutting zat. Omdat ik geregeld de kajuit in ging, stond het luik open en de regen viel nu schuin naar binnen. Op de vloer stond al een klein plasje en ook de kaartentafel werd behoorlijk nat. Ik ben snel naar binnen gegaan om de boel droog te maken. Toen ik daarmee bezig was, merkte ik dat er buiten iets aan de hand was. Het schip ging ineens behoorlijk schuin, ik hoorde dat de genua stond te klapperen en ik hoorde ook het alarm van de stuurautomaat, een teken dat hij geblokkeerd was omdat de druk op het roer te groot was geworden. Ik ben snel naar buiten gegaan en ik zag dat het schip door het blokkeren van de stuurautomaat totaal uit de koers was geraakt. Ik voer niet meer richting Cornwall, maar naar Ierland. Regenen deed het bijna niet meer, maar de wind was enorm toegenomen. De windmeter gaf een snelheid aan van 26 en soms 28 knopen, ruim windkracht 6, begin windkracht 7. Ik heb direct de stuurautomaat afgekoppeld en geprobeerd het schip weer op koers te krijgen, maar dat lukte niet omdat ik te veel zeil voerde. De enige remedie was het schip even met klapperende zeilen te laten drijven en dan de genua flink in te rollen. Toen dat gebeurd was, kreeg ik het schip snel op koers. Helaas voer ik nu niet meer aan de wind, maar pal voor de wind. Bij harde wind en veel zeegang is dat een lastige koers omdat het gevaar bestaat dat er door het slingeren van het schip klapgijpen voorkomen. Meestal kun je die al zien aankomen als je je vaantje goed in de gaten houdt, maar in het pikkedonker is dat een stuk lastiger en ik kon helaas niet voorkomen dat de giek twee keer over zwiepte, gelukkig zonder schade aan te richten of mij te raken, anders had ik dit verhaaltje waarschijnlijk niet kunnen schrijven. Mijn giek kan beter tegen een stootje dan de stuurautomaten van Raymarine, er bleek alleen een flinke kras in te zitten.

Het voordeel was wel dat ik de motor uit kon zetten en met een enorme vaart, soms meer dan 8 knoop, richting Cornwall voer. Maar als ik geweten had dat het draaien van de wind van west naar noord gepaard zou gaan met zoveel natuurgeweld, had ik mijn oversteek een dagje uitgesteld. Hoe lang het zo hard zou blijven waaien wist ik niet. Wolken zijn de beste weervoorspellers en overdag kun je daarom meestal vrij gemakkelijk zien hoe lang het hard zal blijven waaien. Trekt er een zware bui over dan kun je zware windstoten verwachten, maar daarna keert de rust meestal weer snel terug. Wolken waren er in deze duisternis echter niet te zien. Omdat de weerberichten juist een windafname hadden voorspeld, vermoedde ik dat het in de loop van de nacht rustiger zou worden en dat de harde wind en regen bij een snel overtrekkende buienlijn hoorden. Dat zou ook de abrupte draaiing van de wind verklaren.

Na een uurtje was de windsnelheid inderdaad precies hetzelfde als voor de bui en had ik weer de motor nodig. Ik heb het sturen weer overgelaten aan de stuurautomaat en ik kon ook mijn gedommel weer voortzetten. Helemaal lekker voelde ik me echter niet. Omdat ik even in de afgesloten kajuit had gezeten toen het schip flink tekeerging, zat ik een beetje tegen zeeziekte aan. Misselijk was ik gelukkig niet, maar ik had totaal geen trek in een banaan of boterham met kaas, terwijl het nachtzeilen me anders juist hongerig maakt. De zeeziekteverschijnselen verdwenen echter op slag toen rond zessen de horizon zichtbaar werd. Dat gebeurde zeer abrupt, het leek wel of iemand een lichtschakelaar omzette. In minder dan een seconde was de lucht iets minder donker dan het water. Al snel daarna werden de contouren van de wolken zichtbaar en nog wat later begon het boven de oostelijke horizon wat gelig te worden. Helaas was het nog steeds zwaar bewolkt zodat ik dit keer niet kon genieten van een mooie zonsopkomst, maar aan de stukjes blauwe lucht in het westen was te zien dat er een weersverbetering op komst was. Dat werd ook bevestigd door de barometer, die in een paar uur tijd enorm was gestegen. Er kwam duidelijk een hogedrukgebied aan. De wind zwakte ook steeds meer af en het water werd steeds rustiger, maar er stond wel een flinke oceaandeining, met zeer lange, geleidelijk oplopende golven. Telkens als er weer een watermassa schuin op het schip afkwam werd het langzaam meters omhoog getild. Vervolgens surfde het even op een golftop en daarna zakte het langzaam in een golfdal. Geen onaangenaam gevoel vond ik.

Rotseilandje bij Cape Cornwall, waar ik flink stroom tegen heb.

Het zicht was goed en aan het eind van de morgen kwam de noordwestkust van Cornwall in zicht. Het duurde echter nog uren voordat ik bij Cape Cornwall, de hoge kaap op de noordwesthoek van Cornwall, was. Ik had mijn reis zo gepland dat ik met de ebstroom in de rug Land’s End kon passeren en op het Kanaal de vloedstroom in de rug zou krijgen, maar helaas begon het tij al te kenteren toen ik bij de kaap was en kreeg ik flink stroom tegen. Op een gegeven moment liep het schip niet veel harder dan 2,5 knoop. Ik baalde er een beetje van, op deze manier zou het uren duren voordat ik op het Kanaal was en was het nog maar de vraag of ik voor het donker in Newlyn zou zijn.

Land’s End staat te pronken in de namiddagzon.

Toen ik na ruim anderhalf uur ploeteren Cape Cornwall achter me had gelaten, kreeg ik echter plotseling de stroom in de rug en kwam Land’s End, dat ik al uren had gezien, snel naderbij. Met het weer ging het ook de goede kant op. De opklaringen schoven steeds verder mijn kant uit en toen ik Land’s End passeerde was het stralend weer en was er bijna geen wolkje meer aan de lucht. Het was nu de derde keer dat ik de spectaculaire kaap passeerde en weer was ik diep onder de indruk van de schoonheid van de ruige, meer dan 100 meter hoge rotskust. Bij de twee vorige passages werd hij beschenen door de vroege ochtendzon, nu stonden de kust en de witte gebouwen hoog op de rotsen te pronken in de warme gloed van de namiddagzon. De oceaandeining sloeg met veel geweld kapot op de rotsen en het schuim spatte in vaak tientallen meters hoge fonteinen de lucht in. Blijkbaar zat er veel vis, want het wemelde er van de zeevogels, vooral jan-van-genten die zich telkens als een baksteen lieten vallen om een vis te bemachtigen, en zeekoeten, en ik zag ook de hele tijd vinnen van dolfijnen om me heen.

Aan het begin van de avond had ik het Kanaal bereikt en kon ik even een stukje zeilen. Rond zevenen draaide ik de grote baai in waaraan Newlyn lag, en een uurtje later voer ik de haven binnen en vroeg ik aan de havenmeester waar ik kon liggen. Newlyn is voor zover mij bekend de enige haven in Groot-Brittannië waar je niet mag komen met een huisdier aan boord, in dit land van hondenliefhebbers een behoorlijke handicap. Voordat hij me een plekje toewees wilde de havenmeester dan ook weten of ik huisdieren aan boord had. Vrije boxen waren er niet meer en net als op de heenreis moest ik aanmeren langs een schip dat aan de pier lag waar ook de vissersschepen aanlegden. Het was een antiek, tot jacht omgebouwd Cornish vissersschip waar onze Cornish Crabber-liefhebbers zich ongetwijfeld de vingers bij af zouden likken.

C:\Users\Asus\Pictures\7e zeereis kleiner\85. Newlyn\P1060615.JPG

Aangemeerd langs een antiek, tot jacht verbouwd vissersschip in Newlyn.

Direct nadat ik had vastgemaakt wilde ik de pier op om het havengeld te betalen, maar erg gemakkelijk ging dat niet. De bemanning van het buurschip had namelijk aan beide zijden van het schip een gaffel met een zeil erop op de reling gelegd. Het vergde flink wat klauterwerk om daar overheen te komen en het volgende probleem was de afstand tussen het schip en het trapje. Die was zo groot dat ik me min of meer voorover moest laten vallen om het te kunnen vastpakken. Toen ik weer veilig terug was, heb ik snel een maaltijd bereid. Hoewel het al aardig donker was, heb ik lekker buiten gedineerd en genoten van het mooie uitzicht op de lichten van het tegen de hoge heuvels gebouwde stadje. Daarna heb ik snel mijn kooi opgezocht. Er meerden voortdurend vissersschepen aan die gelost werden, maar ik heb er weinig van gehoord en bijna tien uur heerlijk geslapen.

C:\Users\Asus\Pictures\7e zeereis kleiner\85. Newlyn\P1060625.JPG

Bananenboom in Newlyn.

De volgende morgen heb ik even inkopen gedaan en een leuke wandeling gemaakt door de schilderachtige sloppen, stegen en steile trapstraatjes in de oude vissersbuurt, vlakbij de haven. Opvallend waren de vele palmbomen in de tuintjes en op een straathoek stond zelfs een bananenboom. Cornwall, dat ongeveer even zuidelijk ligt als Luxemburg, heeft vanwege de Warme Golfstroom een zeer mild klimaat en vriezen doet het er bijna nooit. Het regent er wel veel, maar daar had ik nu weinig last van. Net als de vorige dag was het schitterend weer, en hoewel de zwakke tot matige wind noordwest was, was de temperatuur zeer aangenaam en kon ik voor het eerst sinds maanden mijn zeilbroek en zeiljas in de kast laten. Mijn bestemming was Falmouth. De tocht ernaartoe was zeer relaxt. Om weer bij het Kanaal te komen moest ik eerst schuin de grote baai uitvaren. Golven stonden er nauwelijks en omdat ik pal voor de wind zeilde kon ik voor de tweede keer tijdens mijn reis de genua uitbomen. Erg hard ging het niet, maar dat hoefde ook niet. Vanaf mijn lievelingsplekje voor de mast genoot ik van het uitzicht op de heuvels rondom de baai. In dit soort ideale omstandigheden zou ik wel eindeloos door willen zeilen.

Toen ik de baai uit was, draaide de wind en moest ik de fokkenboom weer weghalen. In de baai had ik een klein beetje stroom tegen gehad, maar nu kreeg ik hem in de rug. Dat was maar goed ook want bij de kaap aan het eind van de baai stroomde het hard. Dat zorgde ook voor wat onrust, maar toen ik de kaap had gerond werd het weer snel rustiger.

Tussen Newlyn en Falmouth wisselen steile kliffen en lieflijke baaitjes elkaar voortdurend af.

De ruim 100 meter hoge kust waar ik vlak langs voer was schitterend. Steile kliffen in alle maten en soorten met vaak mooie gebouwen en landhuizen erop werden voortdurend onderbroken door kleine baaitjes en kloven, en als de kust wat lager was kon ik ver het fraaie heggenlandschap inkijken. Op zee was een groot redegebied waar veel schepen, vooral olietankers, voor anker lagen. Aan het eind van de middag kwam de monding van de rivier de Fal in zicht, maar omdat het nog een paar uur zou duren voordat ik daar zou zijn heb ik lekker op het water gedineerd. Bij de monding schemerde het al flink en toen ik bij de jachthaven arriveerde was het helemaal donker. Helaas waren alle plekjes aan de gastensteiger bezet. Ik had ergens langszij kunnen liggen, maar ik zag ook dat er een vrije box was. Officieel mocht ik daar niet liggen omdat het een vaste ligplaats was, maar het leek me niet erg waarschijnlijk dat de gebruiker nog zo laat op de avond zou arriveren. Mocht hij wel komen dan zou ik wel verkassen, maar dat was gelukkig niet nodig.

Ik heb het tegen de heuvels aangeplakte universiteitsstadje met zijn witte huizen dit keer alleen vanaf de boot gezien. Nadat ik flink wat brandstof had getankt ben ik in de volgende morgen weer verder oostwaarts gekoerst. Verleden jaar was ik van Falmouth in één ruk naar Plymouth gevaren. Omdat ik daar ook op de heenreis en het jaar ervoor was geweest, viel er voor mij niet veel nieuws te ontdekken. Ik wilde nu weleens plaatsen bezoeken die ik toen had overgeslagen. Een van die plaatsen was het oude stadje Fowey. Omdat het halverwege Falmouth en Plymouth lag zou ik er al aan het eind van de middag arriveren, en een ander voordeel was dat ik niet de lange baai tussen Falmouth en Plymouth moest oversteken maar dicht onder de kust kon blijven varen. Het weer was weer schitterend en wat zeilomstandigheden betreft had ik het niet beter kunnen treffen. De wind zat in de noordhoek waardoor ik lekker het hele stuk halve wind kon zeilen. Hij was een stuk sterker dan de vorige dag, maar omdat ik meestal dicht onder de kust voer waren er nauwelijks golven. Die kust was ook hier zeer afwisselend. Terwijl stroom en wind het schip met zo’n 6 knoop voortstuwden en de stuurautomaat ervoor zorgde dat het goed op koers bleef, kon ik urenlang genieten van een fantastisch uitzicht op imposante kapen, hoge, zacht glooiende heuvels in het binnenland en intieme baaitjes waar kleine dorpjes met witte huizen tegen de vaak steile heuvelwanden lagen aangeplakt. Ik waande me in het zeilersparadijs.

Eén van de rotskapen tussen Falmouth en Fowey.

Fowey.

Het werd nog mooier toen ik aan het eind van de middag de monding van de rivier had bereikt waaraan Fowey lag. Net als bij Dartmouth stond er aan beide zijden een middeleeuws kasteel. Daarachter rezen hoge beboste heuvelwanden steil omhoog. Toen ik die was gepasseerd opende zich aan stuurboord een baai met allemaal jachten aan meerboeien. Op de helling lag een dorpje. Tegen de hoge heuvelwand aan bakboord lagen de witte huizen van Fowey. Ik heb in een van mijn vorige verslagen verteld dat ik de monding van de Dart een van de mooiste plekken van de Engelse zuidkust vond, maar wat ik hier zag was minstens zo mooi. Toen ik voor het stadje voer, kwam er een havenmeester in een bootje naar me toe om te vragen waar ik wilde overnachten. Volgens de vaargids kon dat alleen aan meerboeien of aan drijvende steigers die geen verbinding hadden met de wal. Aan de steiger waar je wel de wal op kon mocht je maar een paar uur liggen. Toen ik de havenmeester vertelde dat ik het liefst de nacht wilde doorbrengen aan een steiger met een verbinding naar de wal, bleek dat toch te kunnen, maar ik moest de volgende morgen wel voor tienen vertrekken. Dat was geen enkel probleem en blij met deze meevaller heb ik er aangemeerd en onder het genot van een biertje van het schitterende uitzicht genoten.

De havenmeester komt het havengeld innen bij mijn buren uit het Engelse Flushing.

Even na mij meerde er nog een jacht aan, met een al tamelijk bejaard Engels echtpaar aan boord. Ik heb de lijnen aangepakt en even een praatje met ze gemaakt. Op de spiegel van het schip stond “Flushing”, de Engelse naam van mijn geboortestad Vlissingen. Hoe kon dat, een Flushing in Nederland en ook in Engeland? Ik wilde het aan mijn buren vragen, maar dat hoefde niet, ze hadden al aan mijn vlag gezien dat ik een Nederlander was en vertelden dat ze in een dorp tegenover Falmouth woonden dat in de 18e eeuw gesticht was door Nederlanders uit Vlissingen. Die dreven veel handel met Falmouth, maar waren niet erg tevreden met de haven en hebben daarom aan de andere oever van de Fal maar zelf een haven aangelegd. Een aantal zijn er blijven hangen en hebben bij de haven het dorpje Flushing gesticht. Ik vond het een curieus verhaal. In een boek over de geschiedenis van Vlissingen, dat ik op mijn reis had gelezen, werd er niets over vermeld. Wat er wel in stond was dat de Vlissingers intensief handel dreven met Zuid-Engelse havensteden en toen dat in de Franse tijd verboden was veel geld verdienden met de smokkelhandel. Wellicht brachten ze hun smokkelwaar in het Engelse Flushing aan land.

Eén van de schilderachtige kronkelstraatjes in het centrum van Fowey.

’s Avonds heb ik een mooie wandeling door het stadje en langs de oever van de rivier gemaakt. In mijn vaargids stond dat Fowey een goed geconserveerd middeleeuws stadje was, maar dat het zo mooi en schilderachtig was, had ik niet verwacht. Het langgerekte centrum vlak naast de rivier bestond uit nauwe, kronkelige straatjes met witte en pastelkleurige oude huizen. Wat hoger stond een mooie middeleeuwse stadskerk en op de heuvelwand tussen het centrum en de monding van de rivier stonden schitterende villa’s en gebouwen uit de Victoriaanse tijd. Van alle stadjes in Groot-Brittannië die ik tot nu toe heb bezocht vind ik dit stadje en Whitby, aan de Noord-Engelse Noordzeekust, het mooist.

De volgende morgen, toen ik naar het clubhuis van de jachtclub ben gelopen, waar de douches en toiletten waren, kon ik weer genieten van dit romantische stedenschoon. Daarna was het hoog tijd om te vertrekken, want het liep al tegen tienen. Ik was aanvankelijk van plan om naar Salcombe te varen, net als Fowey een schilderachtig tegen hoge rivieroevers gebouwd stadje, halverwege Plymouth en Dartmouth. Ik had het op de heenreis en het jaar ervoor al vanaf zee zien liggen en wilde er graag overnachten, maar het nadeel was dat het er bij een harde zuidenwind behoorlijk onrustig was omdat de golven van het Kanaal dan recht de rivier in rolden. De weersverwachting was dat de wind zuid zou worden en dat het ’s avonds hard zou gaan waaien, de kustwacht gaf zelfs een stormwaarschuwing af. Ik heb het er met mijn Engelse buren over gehad, en die adviseerden mij om te overnachten bij het plaatsje Newton aan het riviertje de Yealm, een stukje ten oosten van Plymouth. Daar lag ik zeer beschut. Ik heb deze goede raad opgevolgd en ben daarom naar de monding van het riviertje gekoerst. De wind was al naar het zuiden gedraaid, maar omdat hij nog zeer zwak was stonden er nauwelijks golven. Alleen op de zeilen maakte ik te weinig snelheid om voor het eind van de middag op mijn bestemming te zijn en ik heb daarom bijna het hele eind de motor nodig gehad.

Aankomst bij de monding van de Yealm.

Om een uur of drie kwam ik aan in de baai waarin de Yealm uitmondde. Het binnenvaren van de monding vergde een nauwkeurige navigatie want de toegangsgeul was zeer nauw. Aan stuurboord liep hij vlak naast de rotsen en aan bakboord werd hij gemarkeerd door twee tonnen. Aan beide zijden stonden hoge, steile heuvels en recht voor me lag onderaan een beboste heuvelwand een idyllisch baaitje met een zandstrandje ervoor. Om dat niet binnen te varen en ook niet terecht te komen op de zandbank die achter de twee tonnen lag, moest ik een scherpe draai naar bakboord maken en dan zo koersen dat de twee witte geleidebakens op de heuvelwand precies op één lijn lagen. Daarna volgde er scherpe draai naar stuurboord en toen ik de hoek van een steil oplopende heuvelwand was gepasseerd zag ik recht voor me tientallen jachten aan meerboeien liggen.

Aangemeerd in de Yealm.

Een drijvende steiger met een verbinding naar de wal was er wel, maar daaraan kon je niet overnachten. De steigers waaraan dat wel kon hadden geen walverbinding. Toen ik een paar honderd meter tussen de jachten had geslalomd, zag ik de eerste steiger waaraan overnacht kon worden al liggen. Er lagen een aantal schepen, maar ik zag dat er vlak bij de kop van de steiger nog net voldoende plaats was om aan te leggen. Omdat ik er graag met de kop in de wind wilde liggen, kon ik er alleen komen door achteruit te varen. Dat is altijd lastig en wat het hier nog moeilijker maakte was de stroom. Gelukkig kwamen er een paar mensen de steiger op om mij op te vangen en toen ik ze mijn lijnen had toegegooid, lag ik al snel keurig aangemeerd en kon ik weer genieten van een prachtige omgeving. Een half uurtje later kwam de havenmeester langs om het liggeld te innen.

Ik had met een watertaxi naar de wal kunnen gaan, maar omdat die maar tot vier uur voer kon ik dan niet meer terug. Er zat dus niets anders op dan aan boord te blijven. Heel erg was dat niet, want er viel vanaf het plekje waar ik lag al enorm veel te genieten. Aan bakboord keek ik uit op een steile beboste helling, aan stuurboord op een wat lagere helling met een schitterende oude villa erop en keek ik naar achteren dan had ik een fantastisch uitzicht op de hoge helling waartegen de witte huizen van Newton lagen aangeplakt. Een paar honderd meter voor de boeg maakte de rivier een knik en daar lag onderaan de beboste heuvels een kleine inham met een mooi oud huis erboven. Zoals de buren in Fowey me hadden gezegd was het plekje zeer goed beschut. Er stond wel een klein beetje wind en ik verwachtte dat die aan het eind van de middag en in de avond flink zou toenemen, zoals was voorspeld, maar het tegendeel was geval. ‘s Avonds viel de wind helemaal weg, het weerbericht klopte dus niet. 

Aan alle kanten is het uitzicht op de hoge oevers van de Yealm schitterend. Linksachter Newton.

De volgende morgen stond er wel veel meer wind, eind windkracht 4, begin 5, maar een stormwaarschuwing werd er niet gegeven. Ik wilde nu naar Dartmouth. Toen ik nog aan de steiger lag heb ik alvast het grootzeil gehesen en daarna ben ik slalommend tussen de aan meerboeien liggende jachten naar de monding van de rivier gevaren. In de baai voor de monding was het behoorlijk druk met jachten die kriskras heen en weer zeilden. Ik vroeg me af wat ze daar deden, maar toen ik wat dichterbij kwam zag ik dat ze allemaal bemanningen van zeker zes mensen aan boord hadden en dat er dus waarschijnlijk een wedstrijd van start zou gaan. Omdat ze precies voor de monding heen en weer voeren, vroeg ik me af hoe ik hier doorheen zou komen, maar precies op het moment dat ik in de baai aankwam, klonk vanaf de heuvel naast de monding het startschot. De jachten zeilden nu allemaal hoog aan de wind dezelfde richting uit en ik kon achter ze langs naar zee toe draaien.

De kust tot aan de baai waaraan Dartmouth ligt bestaat hoofdzakelijk uit hoge kliffen.

Hoewel de wind zuid was en dus pal op de kust stond, viel het met de golfhoogte wel mee. In de baai was de wind recht tegen en had Ik de motor nodig, maar toen ik buitengaats was en naar het oosten kon koersen, kon hij weer uit. Omdat ik halve wind voer en zoveel mogelijk vaart wilde maken rolde ik de genua helemaal uit en met een gangetje van ruim 6 knoop zeilde ik naar de baai waarin de rivier de Dart uitmondt. Toen ik die indraaide werd de koers bijna voordewind en nam de snelheid wat af, maar tot aan Dartmouth had ik de motor niet nodig. Helaas was het niet meer zo helder als de twee vorige dagen en oogde de kust wat grijzig, maar vooral de eerste uren was het uitzicht schitterend. De kust bestond hoofdzakelijk uit hoge kliffen, onderbroken door een diepe baai en de monding van het riviertje waaraan Salcombe lag. Vanaf zee zag ik de witte huizen op de steile heuvelwand. Ook het binnenvaren van de monding van de Dart, met de hoge heuvels en kastelen aan weerszijden, was weer een sensatie. Hoewel het al de derde keer was dat ik hier binnenvoer, was ik opnieuw onder de indruk van de schitterende omgeving. Ik vond snel een plekje aan de gastensteiger van de grote marina bij het dorpje King’s Wear, tegenover Dartmouth. 

King’s Wear.

Het was nog vrij vroeg en nadat ik me had aangemeld en het havengeld had betaald, ben ik met de veerpont naar Dartmouth overgestoken om er inkopen te doen. Na het avondeten heb ik de weerberichten geraadpleegd en de tocht naar mijn volgende bestemming, Weymouth, voorbereid. Om daar te komen moest ik de lange Lyme Bay oversteken en dan het schiereiland Portland ronden, een tocht van bijna 50 mijl die ik niet binnen één tij kon afleggen. Verleden jaar heb ik verteld dat de passage van de zuidpunt van het schiereiland wat de navigatie betreft een van de moeilijkste stukjes van de Kanaalkust is, omdat er een enorme draaikolk staat met gigantische stroomsnelheden. Het was van belang dat ik daar met stroom in de rug zou arriveren. Dat kon als ik de volgende morgen rond zevenen zou vertrekken en gemiddeld 6 knopen zou varen. De eerste uren zou ik echter de stroom tegen hebben. Wat de wind betreft zag het er goed uit. Die zou weer zuid en matig tot vrij krachtig zijn. Wel werd er in de ochtend wat neerslag verwacht en het zicht zou matig zijn. Omdat je in de heuvels rondom de Dart schitterende wandelingen kunt maken, had ik liever een dag later willen vertrekken, maar dat betekenende dat ik misschien wel een week zou moeten blijven liggen omdat het de dagen erna zou gaan stormen. In de stadshaven van Weymouth lag ik dan veel beter beschut dan hier. Bovendien zou het tij dan steeds ongunstiger voor mij worden, tenzij ik ’s nachts zou varen, maar daar had ik absoluut geen trek in. .

De oude stadshaven van Dartmouth.

Toen om half zeven de wekker ging heb ik me snel aangekleed, een extra sterke kop koffie gedronken en even na zevenen voer ik de jachthaven uit. Erg aanlokkelijk zag het er niet uit. Het was grijs en grauw, zo nu en dan regende het een beetje en de toppen van de heuvels waren niet te zien. Toen ik de monding van de Dart achter me had gelaten en richting Portland kon koersen hield het gelukkig op met regenen en aan de gele streep boven de zuidelijke horizon was te zien dat er aan de Franse kant van het Kanaal opklaringen zaten. De wind was zuid, dus de kans was groot dat ze mijn kant uitkwamen. De windkracht was ruim 4 begin 5, ik voer halve wind, de golven waren niet al te hoog en ondanks dat ik stroom tegen had liep het schip meestal 6 knoop. De zeilomstandigheden waren dus ideaal, maar voor het overige was het een vrij saaie tocht. De hoge heuvels aan de westhoek van de Lyme Bay waren nog een uurtje te zien, daarna heb ik urenlang alleen water gezien. De enige schepen die ik zag waren een paar vissersschepen en een immens, 400 meter lang containerschip dat me vrij dichtbij passeerde. Zo nu en dan moest ik even controleren of ik nog goed op koers lag en er geen schepen in de buurt waren, de rest van de tijd heb ik hoofdzakelijk lezend doorgebracht. Met het weer ging het steeds meer de goede kant op. De opklaringen schoven de Engelse kant van het Kanaal uit en toen in de loop van de middag Portland in zicht kwam, was het vrijwel onbewolkt. “De zon vreet de wind op” zeggen de zeelui, en dat was inderdaad het geval. Bij Portland zwakte hij behoorlijk af. Desondanks liep het schip over de grond nog bijna 5 knoop, maar dat was grotendeels te danken aan de stroom van de draaikolk die me met een grote boog om de zuidpunt van Portland heen slingerde. Toen ik die achter me had gelaten en recht naar de haven van Weymouth kon koersen, moest de motor het werk afmaken.

Aangemeerd in Weymouth, waar ik een week verwaaid heb gelegen.

Ik vond snel een plekje aan een steiger langs de kade van de rivier die dwars door Weymouth heen stroomt, en in zeer zomerse omstandigheden kon ik van mijn avondmaal en het leuke uitzicht op de pastelkleurige en witte huizen genieten. Ik was niet de enige die dat deed, op de kade liepen veel toeristen en de bankjes waren druk bezet, vooral met mensen die fish-and-chips zaten te eten. Regelmatig kwam er even iemand een praatje maken. Het zag er naar uit dat dit niet de enige avond zou zijn waarop ik van dit uitzicht kon genieten, de weerberichten voorspelden weinig goeds en de barometer was flink aan het dalen. Toen ik naar bed ging stond de maan nog helder aan de hemel, maar de wind begon al toe te nemen en de volgende morgen floot hij door het want. Op de heenreis was ik ook in Weymouth geweest en toen had ik er nog wel wat langer willen blijven om de stad en de omgeving te verkennen. Die wens ging nu in vervulling. Het bleef de hele dag en ook de dagen erna te hard waaien om te kunnen zeilen. Veel regenen deed het gelukkig niet, alleen tijdens de derde dag kletterde de regen ’s avonds op het kajuitdak terwijl er een storm over de rivier en de stad loeide. Golven stonden er in de haven gelukkig nauwelijks, maar door de harde windstoten rolde het schip soms behoorlijk. Gelukkig werd het aan het begin van de nacht een stuk rustiger zodat mijn nachtrust er weinig onder heeft geleden. De twee volgende dagen bleef het droog, maar het woei nog steeds te hard om verder te kunnen varen.

Het fort bij de haveningang van Weymouth. Rechtsachter Portland.

Hoewel Weymouth lang niet zoveel te bieden heeft als Dublin of Liverpool, heb ik me geen moment verveeld. Ik had een leuk contact met mijn Engelse buurman die ook lag te wachten op beter weer en ik had weer mooi de tijd om een verslagje te schrijven. Op de eerste dag van mijn verblijf heb ik een bezoekje gebracht aan het oudste huis van de stad, een fraai koopmanshuis uit de 16e eeuw met meubilair uit dezelfde tijd. Een gids gaf interessante informatie over de levenswijze van de bewoners en de geschiedenis van Weymouth, eeuwenlang de belangrijkste havenstad aan de Engelse zuidkust. Verder heb ik het stadsmuseum bezocht en bijna een middag doorgebracht in het grote fort bij de haveningang. Het is samen met een reeks andere forten in de 19e eeuw gebouwd om Groot-Brittannië te beschermen tegen erfvijand Frankrijk, dat ijzeren oorlogsschepen in de vaart had gebracht. In het fort was een militair museum dat informatie gaf over het leven van de soldaten en de belangrijke rol van de stad in de Tweede Wereldoorlog. De troepen voor de landing in Normandië zijn ingescheept in Weymouth en vandaaruit het Kanaal overgestoken. Over de keileemkliffen langs de Portland Bay ben ik naar de ruïne van een 16e-eeuws fort gewandeld, en ik ben over de kilometerslange goed geconserveerde boulevard naar de keileemkliffen en krijtrotsen ten oosten van Weymouth gefietst. Ik heb er een mooie wandeling gemaakt, naar The Smuggler’s Inn, een 18e-eeuwse herberg waar ik op het zonovergoten terras een “afternoon tea” heb genuttigd.

 C:\Users\Asus\Pictures\7e zeereis kleiner\92. Weymouth 2\IMG_1316.JPG

The Smuggler’s Inn.

De volgende dag kon ik de kliffen weer bewonderen, maar nu vanaf zee. Om zo lang mogelijk de stroom in de rug te hebben, ben ik zo vroeg mogelijk vertrokken. Rond half zes kenterde het tij, maar omdat het dan nog donker was, leek het me beter om wat later de lijnen los te gooien. Toen om zes uur de wekker ging, begon het al een klein beetje licht te worden en zag het er prima uit. Aan de lucht was te zien dat de diepe depressies plaats hadden gemaakt voor een hogedrukgebied. Het was vrijwel onbewolkt en er stond een matige noordenwind, maar het was wel behoorlijk fris. In de kajuit was het 11 graden, maar buiten was het zeker niet warmer dan een graad of 6. Nadat ik me extra dik had aangekleed en een sterke kop koffie had genuttigd, ben ik rond half zeven samen met een aantal vissersboten de haven uitgevaren. De zeilomstandigheden waren ideaal en kort na mijn vertrek kon ik van een mooie zonsopkomst genieten. Omdat de wind noord was en ik vrij dicht onder de kust voer, stonden er nauwelijks golven. Ik kon lekker halve wind varen, de windkracht was voldoende om me met een gangetje van ruim vijf knoop voor te stuwen en de stroom deed daar nog een knoop bovenop. De kust waar ik langs voer bestond uit een lang lint van keileemkliffen en krijtrotsen met daarachter een mooi heggenlandschap op zacht glooiend heuvelland. Het was glashelder en als de kust laag was kon ik kilometers het land in kijken.

Na een week verwaaid liggen in Weymouth vaar ik de opkomende zon tegemoet en waan ik me in het zeilersparadijs.

Omdat ik bij de ingang van de Solent bijna niet vooruit kom, kan ik lang van dit uitzicht genieten.

Aan het eind van de morgen had ik de imposante kaap bereikt waar de kust naar het noorden boog. Daar begon de Poole Bay en moest ik beslissen wat ik zou doen. Met de kust meevaren richting Poole of schuin de baai oversteken naar Wight? Poole zou ik nog kunnen halen met de stroom in de rug, maar in de Solent, het vaarwater tussen Wight en het vasteland, zou ik hem pal tegen krijgen. Omdat het nog vrij vroeg was en bovendien schitterend weer, besloot ik om door te varen naar Yarmouth, de eerste haven op Wight. In de Poole Bay had ik nog lang de stroom mee, maar voor de ingang van de Solent kenterde het tij en ging het een stuk langzamer. Erg was dat niet want ik kon daardoor ook lang genieten van het schitterende uitzicht op de hoge krijtrotskaap aan de westpunt van Wight en de Needles, een rij puntige krijtrotsen vlak voor de kaap. In de smalle doorgang naar de Solent stond verschrikkelijk veel stroom. Hoewel de wind flink was afgezwakt, stonden er schuimkoppen en zag ik overal draaikolken om me heen. Op een gegeven moment was de stroom zo sterk dat ik met een op volle kracht draaiende motor niet harder dan 1 knoop liep. Daarna nam hij wat af, maar het tochtje door de Solent kostte me bijna net zoveel tijd als de drie keer zo lange oversteek van de Poole Bay.

De middeleeuwse kerktoren van Yarmouth.

Toen ik rond half vier de haven van Yarmouth indraaide kwam de havenmeester me al in een speedbootje tegemoet. Nadat hij had geïnformeerd hoe lang ik in Yarmouth wilde blijven en wat mijn diepgang was, voer hij voor me uit naar de box waar ik moest aanmeren. Daarna had ik nog lekker de tijd om het oude stadje te bekijken. Helaas was het kasteel al gesloten, maar het middeleeuwse kerkje was nog open en ik heb een leuke wandeling gemaakt door de oude straatjes. ’s Avonds heb ik mijn reis voor de volgende dag voorbereid. Ik wilde weer een flinke klapper maken en proberen om in een ruk door te varen naar de badplaats Brighton. Dat betekende dat ik weer om zes uur moest opstaan. 

Toen de wekker afliep, waren de weersomstandigheden bijna hetzelfde als de dag ervoor. Alleen was de wind naar het oosten gedraaid en was hij een stuk zwakker. Ik had daarom bijna de hele dag de motor nodig. Hier en daar dreven wat lage mistvelden, maar daarboven was het glashelder. Op de Solent kon ik genieten van een mooie zonopkomst, en het uitzicht op de weelderig begroeide kust van Wight en de hoge heuvels daarachter was schitterend. Terwijl ik naar al dat moois zat te kijken moest ik wel goed de navigatie in de gaten houden. Er staken voortdurend veerboten over en er was ook veel vrachtverkeer. Toen een groot containerschip ineens een draai maakte en recht op me afkwam, heb ik snel de buitenzijde van het vaarwater opgezocht. Ik had stroom in de rug en de tocht door de Solent ging dan ook heel wat sneller dan die van de vorige dag. Na ruim anderhalf uur voer ik al voor Portsmouth en kwam ik op open water. Daar stond wat meer golfslag. Omdat het er ook wat harder woei en mijn koers niet meer pal oost was, leek het er even op dat ik zeilend naar Brighton kon koersen, maar helaas draaide de wind zo dat ik toch de motor weer nodig had. Kruisen was geen optie, dan zou ik veel te laat aankomen. Ik moest weer een lange baai oversteken en daardoor voer ik vrij ver van de kust, maar omdat het zeer helder was, was die goed te zien. Overal waren brede stranden en er lagen veel kleine badplaatsen. De kust was laag, maar landinwaarts lag een hoge heuvelrug.

Ook in de Solent kan ik van een mooie zonsopkomst genieten.

Aan het begin van de middag naderde ik de Loee, een bij iedere Kanaalzeiler bekende en ook beruchte passage tussen een aantal zandbanken. Het stroomt er enorm hard en het kan er flink tekeer kan gaan, verleden jaar werd ik er bijna tegen een boei aangesleurd. Om te voorkomen dat dat weer zou gebeuren, voer ik nu zoveel mogelijk in het midden van het vaarwater, maar omdat het tij bijna kenterde viel het met de stroom reuze mee. Na de passage begon ik stroom tegen te krijgen en pas aan het eind van de middag kwam Brighton in zicht. Het was nog steeds mooi weer en de witte, bijna paleisachtige appartementencomplexen en hotels uit de Victoriaanse tijd stonden te schitteren in de al aardig laag staande zon.

C:\Users\Asus\Pictures\7e zeereis kleiner\95. naar Brighton\IMG_1357.JPG

Avondstemming in de marina van Brighton.

Omdat ik urenlang de motor nodig had gehad, had ik flink wat brandstof gebruikt en toen ik de enorme marina binnenvoer wilde ik eerst mijn tank volgooien. De dieselpomp stond helemaal aan het andere eind van de haven. Toen ik ernaartoe voer passeerde ik een jacht dat erg vreemd lag aangemeerd. De boeg lag tegen de wal, maar het achterschip stak schuin de haven in. Toen ik me afvroeg waarom het er zo raar bij lag, ging het dieptealarm af en wist ik het: het schip zat met zijn kiel in de modder. Een paar tellen later zat ik zelf ook vast. Door de motor even op volle kracht te zetten lukte het me echter om door het zachte slib heen te ploegen en de dieselpomp te bereiken, maar op de terugweg liep ik op dezelfde plek weer vast en toen kon de motor mij niet verder helpen. Ik heb contact opgenomen met de havenmeester en die vertelde me dat vanwege de combinatie van springtij en oostenwind de laagwaterstand extreem laag was. Ik moest even geduld hebben, over een paar uur zou ik zeker los komen. Zo lang duurde het gelukkig niet. Ik heb eerst de huik over het grootzeil gelegd en de voorbereidingen getroffen voor mijn avondmaal, en toen de pannen op het vuur stonden heb ik geprobeerd of ik weer kon varen. Ik moest de motor wel op volle kracht laten draaien, maar er kwam beweging in het schip en na een meter of tien moeizaam ploegen schoot het ineens vooruit.

De krijtrotsen van Beachy Head staan te schitteren in de ochtendzon.

De tocht die voor de volgende dag op het programma stond was een stuk korter dan die van de twee vorige dagen en omdat ik nu een uur later stroom mee zou krijgen, hoefde ik niet meer zo vroeg uit de veren. Rond negenen heb ik de lijnen losgegooid en koers gezet naar Eastbourne. Tussen Brighton en Eastbourne lagen de Seven Sisters, de zeven toppen van een sterk golvende krijtrotskust die afgesloten werd door de imposante, meer dan 150 meter hoge kaap Beachy Head. Het was weer glashelder en het uitzicht op de door de ochtendzon beschenen krijtrotsen was schitterend. De wind was wat naar het zuidoosten gedraaid en de koers was net bezeild, maar om voldoende snelheid te halen heb ik de motor zachtjes bijgezet. Aan het eind van de morgen had ik Beachy Head gerond. Bij de kaap stond een sterke stroom en het schip ging even flink tekeer, maar daarna werd alles weer rustig. Om een uur of twee voer ik de sluis van de reusachtige Sovereign Harbour binnen. De haven lag niet in Eastbourne zelf, maar een paar kilometer ten oosten ervan. Eromheen was een complete stad uit de grond gestampt, een luxe resort met hypermoderne flatgebouwen maar ook met veel huizen en appartementencomplexen in een soort retrostijl, precies zoals je dat bij ons de laatste tien jaar ook ziet.

De boulevard van Eastbourne: indrukwekkende 19e-eeuwse gebouwen en palmbomen.

Eastbourne zelf had ik op de heenreis en ook het jaar ervoor niet bezocht, en ik had nu mooi de tijd om er een kijkje te nemen. Ik vond het een badplaats met zeer veel allure. Langs de boulevard stonden enorme, goed geconserveerde gebouwen uit de Victoriaanse tijd, vooral hotels, en op de schitterende houten pier waren alleen de muziek uit de luidsprekers en de automaten in de spelletjes- en gokhal niet 19e-eeuws. Omdat het schitterend nazomerweer was, waren de talloze bankjes druk bezet. Ook hier was aan de vele palmbomen te zien dat het klimaat aan de Engelse Kanaalkust zeer mild is. Op de boulevard was een openluchtconcertzaal waar ’s avonds een promenadeconcert werd gegeven met als afsluiting de twee Britse volksliederen “God saves the Queen” en “Rule Britannia” en een vuurwerk. Ik had het graag willen meemaken, maar helaas was ik er te laat voor.

Op de pier van Eastbourne waan ik me bijna in de Victoriaanse tijd.

In plaats daarvan heb ik mijn reis voor de volgende dag voorbereid, wat het nodige gepuzzel met zich meebracht. De oost gaande vloedstroom uit de Atlantische Oceaan, die ik tot nu toe steeds in de rug had gehad, botste namelijk even ten oosten van Eastbourne op de west gaande vloedstroom uit de Noordzee, maar waar ze precies bij elkaar kwamen werd op de stroomkaarten niet aangegeven. Het was daarom vrij lastig om te bepalen op welk tijdstip ik moest vertrekken om optimaal van beide stromen te kunnen profiteren. Bovendien twijfelde ik of ik, net als verleden jaar, naar Dover moest varen en vandaaruit over moest steken naar Duinkerken. Ik kon ook van Eastbourne naar Boulogne oversteken en dan langs de Franse kust naar Duinkerken varen. Dat was iets langer, maar gelet op de stroom ook wat makkelijker. Bovendien zou het na de volgende dag hard gaan waaien. Het leek me leuker om dan een dag door te brengen in Boulogne, waar ik nog niet was geweest, dan in Dover. Ik besloot daarom om de volgende dag naar Frankrijk over te steken.

’s Morgens om negen uur ben ik de sluis in gevaren en een half uurtje later lag Eastbourne achter me. Wind was er aanvankelijk bijna niet, maar ik heb wel het grootzeil gehesen. De eerste paar uur voer ik nog vrijwel parallel met de kust, maar toen die even na Hastings wat naar het noordoosten boog, kwam Engeland steeds verder weg te liggen. Net als de twee vorige dagen was het zeer zonnig en glashelder, en gedurende de hele tocht bleef de Engelse kust zichtbaar. In het zuiden waren al snel de schepen te zien die richting de oceaan voeren. Het was het er behoorlijk druk, maar toen ik de shipping lane overstak voeren ze gelukkig allemaal ruim voor of achter me langs. Precies in het midden van het Kanaal lag een langgerekte zandbank waar veel vissersboeitjes lagen. Daarna kwam ik in de oost gaande shipping lane. Ook de schepen die daar voeren passeerden mij ruim, maar op een gegeven moment kwam er een grote bulkcarrier aan die duidelijk op ramkoers lag. Ik minderde flink vaart om hem voor me langs te laten gaan, maar tot mijn verbazing wijzigde hij zijn koers en voer hij ruim achter mij langs, hoewel hij voorrang had.

Hoewel hij voorrang heeft, verlegt een grote bulkcarrier zijn koers en vaart hij ruim achter mij langs.

Ik had inmiddels de Franse territoriale wateren bereikt. Behalve de steeds lager wordende Engelse kust zag ik nu ook de heuvels op de Franse kust, en op gegeven moment werden ook de gebouwen van Boulogne zichtbaar. De sterke stroom had mij flink naar het oosten weggezet en de vraag was in hoeverre ik mijn koers moest corrigeren om niet ergens tussen Boulogne en Calais terecht te komen. Tijdens het laatste deel van de tocht zou de west gaande stroom mij namelijk weer naar het westen duwen. Ik heb even uitgerekend hoe lang dat zou duren. In ieder geval veel korter dan de periode waarin ik naar het oosten was weggezet en ik heb daarom mijn koers een beetje verlegd. Dat pakte goed uit, zonder verdere koerswijzigingen kwam ik rond zevenen, na bijna 10 uur varen, precies voor de havenmonding uit.

C:\Users\Asus\Pictures\7e zeereis kleiner\98. Boulogne\IMG_1398.JPG

Na bijna 10 uur varen ben ik bij de havenmond van Boulogne en vraag ik in mijn beste Frans toestemming om binnen te varen.

Volgens de vaargids moest ik aan de havendienst toestemming vragen om het havengebied binnen te lopen. Ik had vier maanden bijna alleen Engels gesproken, alleen in Noord-Ierland had ik Franse buren gehad met wie ik in het Frans een praatje had gemaakt. Omdat ik het lange tijd niet meer had gesproken, merkte ik dat mijn Frans behoorlijk was weggezakt, maar het toestemming vragen ging prima en het positieve en vriendelijke antwoord van de havendienst was uitstekend te verstaan, heel wat beter zelfs dan het binnensmondse Engels dat ik vooral in Engeland vaak had gehoord. Na een “merci beaucoup monsieur” van mijn kant heb ik koers gezet naar de jachthaven, helemaal aan het eind van het havenkanaal en daar aan de havenmeester gevraagd waar ik kon liggen. De boxen waar dat kon waren snel gevonden en hoewel het al begon te schemeren heb ik lekker buiten gedineerd.

Het bezoek aan de oude, ommuurde bovenstad van Boulogne, met zijn stadspoorten, indrukwekkende kerk en kasteel-museum (rechts) is zeer de moeite waard.

Wat het uitzicht betreft had ik beter naar Dover kunnen varen. Daar had ik uitgekeken op krijtrotsen met een imposant kasteel er bovenop, hier lag ik tegenover een kade met vissersboten en een lange rij hoge jaren-80-flats. Niet echt lelijk, maar ook niet iets om lyrisch van te worden. Spijt dat ik naar Boulogne ben gevaren, heb ik echter niet, integendeel. De stad, en dan vooral de oude, geheel ommuurde bovenstad met zijn middeleeuwse stadpoorten, kasteel en indrukwekkende neoclassicistische koepelkerk, was zeer de moeite van het bezoeken waard. Ik heb een leuke wandeling over de stadsmuren gemaakt, door de schilderachtige straatjes gedwaald en het kasteel bezocht, waar een mooi en interessant museum in was gevestigd. Het had een brede cultuurhistorische collectie, maar ook een mooie kunstafdeling met een aantal Nederlandse schilderijen uit de Gouden Eeuw. Daarna had ik nog net voldoende tijd om het interieur en de crypte van de kerk te bekijken.

Kaap Blanc Nez, de laatste kaap die ik op mijn reis passeer.

Na dit leuke dagje stadsleven heb ik de volgende dag het water weer opgezocht en ben ik naar Duinkerken gevaren. Net als de voorgaande dagen scheen de zon weer overvloedig en was het glashelder, maar het woei gelukkig niet meer zo hard als de vorige dag. Tot Kaap Gris Nez, de noordwestpunt van Frankrijk, kon ik lekker zeilen. De kust liep daar recht naar het noorden en omdat de wind noordoost was, stonden er niet veel golven. Dat veranderde behoorlijk toen ik de kaap gerond had en mijn koers oostnoordoost werd. Ik kreeg nu de wind bijna pal tegen en met het zeilen was het afgelopen. De stroom in de rug zorgde er echter voor dat ik flink vaart maakte. De kust verschilde in het begin niet veel van de Engelse Kanaalkust. Tot Kaap Gris Nez bestond hij uit keileemkliffen, daarna kwam er een mooie baai met zandstranden en een paar badplaatsjes, en het laatste stukje klifkust bestond uit krijtrotsen met weer een kaap, de ruim 120 meter hoge kaap Blanc Nez. Bij beide kapen stroomde het hard en was het behoorlijk onrustig. Direct na de laatste kaap van mijn reis doken de kliffen en heuvels de grond in en bestond de kustlijn uit lage beboste duintjes. Het land daarachter was volkomen vlak. Calais kwam in zicht en in de geul die naar de haven leidde was het een komen en gaan van veerboten. Gelukkig was het op het moment dat ik de geul overstak even rustig.

Tot voorbij Calais was ook de Engelse kust nog goed te zien. De krijtrotsen bij Folkestone en Dover stonden te schitteren in de vroegemiddagzon. Gaandeweg werden ze echter steeds grijzer en lager en op een gegeven moment lag Groot-Brittannië, waar ik vier mooie maanden had doorgebracht, helemaal achter de horizon. Het uitzicht op de Franse kust werd er niet mooier op. Nadat ik het vestingstadje Gravelines was gepasseerd, voer ik langs een kilometers lang lint van chemische installaties die langs de in de polders uitgegraven havens stonden, vlak achter de duinen. Toen ik bijna bij de westelijke toegangsgeul van de havens was gearriveerd, zag ik achter me een groot containerschip aankomen. Uit de geul kwam al een zwerm sleepboten aan om het schip te assisteren. De vraag was wat ik moest doen als het schip de geul in wilde draaien terwijl ik die overstak. Zover kwam het gelukkig niet. Het schip minderde vaart en kon ruim achter mij langs de havengeul in draaien. Daarna werd het vrij rustig op het water. Ik werd alleen ingelopen door een Nederlands jacht dat ik eerder in Eastbourne had gezien en niet ver voor Duinkerken voer er een Nederlandse kustvaarder voorbij. Aan het begin van de avond meerde ik aan in de jachthaven.

Avondstemming in Duinkerken.

De volgende dag wilde ik doorvaren naar Oostende. Omdat ik pas in de loop van de middag stroom mee zou krijgen, kon ik het de volgende morgen rustig aan doen. De wind was naar het noorden gedraaid en omdat hij wat sterker was dan de vorige dag, waren de zeilomstandigheden uitstekend. Over gebrek aan zon had ik ook niet te klagen en ik waande me weer een middagje in het zeilersparadijs. Ik was een uurtje voor de kentering vertrokken en in het begin ging het dan ook niet snel, maar toen ik de stroom in de rug kreeg liep het schip lekker. De vakantieappartementen van De Panne en Nieuwpoort waren al voor Duinkerken te zien en toen ik die badplaatsen gepasseerd was, werd ook de hoogbouw van Oostende zichtbaar. Wat ook te zien was, was dat aan het mooie nazomerweer even een einde zou komen. Vanuit het noorden kwam een donkere wolkenband aanzetten en toen ik de haven van Oostende indraaide was het afgelopen met het zonnige weer. Er werd niet veel regen verwacht, maar wel een harde noordenwind. In de loop van de nacht zou hij toenemen tot windkracht 6 en de volgde dag zou de windkracht ruim 7 beaufort zijn. Daarna zou het nog een dag stevig waaien.

C:\Users\Asus\Pictures\7e zeereis kleiner\99. naar Duinkerken en Oostende\IMG_1459.JPG

Skyline van Oostende.

Ik lig het liefst aangemeerd met de kop in de wind, zeker als het hard waait, en de enige mogelijkheid die ik daartoe had, was aan de steiger vlak naast de haveningang. Toen ik er had aangelegd, woei het nog niet hard, maar omdat de wind noord was, rolden de Noordzee-golven recht de havengeul in. In de jachthaven stond dan ook een stevige deining, zo erg had ik het alle andere keren dat ik hier lag nog niet meegemaakt, ook in Schotland was het niet zo onrustig geweest. Het voorschip ging het meest op en neer en ik ben daarom in de kajuit gaan slapen. De meeste last had ik echter van het slaan van de willen tegen het vrijboord en het schuren van de lijnen. Ik ben een paar keer naar buiten gegaan om de willen wat te verhangen en doekjes te proppen tussen de lijnen die over elkaar schuurden, maar veel hielp het niet. Gelukkig heb ik voor dit soort omstandigheden oorwatjes bij me, toen ik die in had gedaan lukte het me gelukkig om nog wat te slapen.

De volgende morgen woei het nog harder en ging het schip nog meer te keer. Alle schepen in de haven deinden behoorlijk, maar omdat ik het dichtst bij de haveningang lag, was het op mijn plekje het onrustigst. De havenmeester bood me daarom een ander plekje aan, bij de steiger voor vasteligplaatshouders. Daar lag ik ook met de kop in de wind, met de boeg naar de steiger en van achter aangelijnd aan een hekboei. Het deinde er ook behoorlijk, maar het voordeel was dat ik verlost was van het lawaai van de schurende en piepende willen. Omdat het niet eenvoudig was om met deze harde wind tussen de meerboeien recht naar de wal te varen en dan tegelijkertijd vast te maken aan de hekboei, assisteerden de havenmeester en zijn hulpje mij. De havenmeester voer naar de hekboei en terwijl ik daar langs voer en recht op de steiger aanstuurde waar zijn assistent klaarstond om de voorlijnen aan te pakken, overhandigde ik hem de haak waarmee hij mijn heklijn aan de boei kon vastmaken. Alles ging perfect en ik heb de havenmeesters hartelijk bedankt voor hun hulp. Voor de zeer onrustige nacht hoefde ik geen havengeld te betalen.

Omdat het weer te wensen overliet, ben ik bijna de hele dag aan boord gebleven. Dat was maar goed ook want door het zakken van het water kwam de ketting van de hekboei steeds schuiner te staan en daardoor werd de afstand tussen de boeg en de steiger, die eerst ruim een meter was, zo klein dat de boeg een paar keer hard tegen de rand van de steiger botste. Ik heb de voorlijnen wat losser gezet en geprobeerd om telkens als het schip door een golf een stuk naar achter werd getrokken, de heklijn wat in te korten door hem snel een slag om de bolder heen te gooien. Het was een niet helemaal ongevaarlijk klusje omdat ik goed moest uitkijken dat mijn vingers niet tussen de lijn en de bolder bekneld zouden raken als een golf het schip weer hard naar voren duwde, maar met het gebots tegen de steiger was het gelukkig afgelopen. De hele dag stond er een harde wind en was het zeer onrustig in de haven, maar ’s avonds en aan het begin van de nacht nam de wind gelukkig zo sterk af dat ik weer op mijn vertrouwde plekje in de voorpiek kon slapen. Omdat de windkracht de volgende dag ruim 6 beaufort zou zijn en er bovendien veel kans was op buien, ben ik nog een dag in Oostende gebleven.

C:\Users\Asus\Pictures\7e zeereis kleiner\101APPLE\IMG_1476.JPG

Na bijna vijf maanden kan ik weer genieten van het Nederlandse stedenschoon, zoals hier in Dordrecht.

De volgende dag ben ik naar Vlissingen gevaren. Daar kwam aan mijn ruim vier maanden durende solozeilersbestaan een einde. Samen met een vriend ben ik buitenom naar Zierikzee gevaren en vervolgens naar zijn woonplaats Goes. In Tholen kwam er een andere vriend aan boord die mij op de staandemastroute tot aan Leiden vergezeld heeft. Precies vijf maanden na mijn vertrek lag ik in de derde week van oktober weer in Durgerdam. Ondanks de problemen met de stuurautomaat kon ik terugkijken op een fantastische, maar soms ook behoorlijk enerverende reis die voor herhaling vatbaar is. Ik hoop dat ik jullie een beetje heb kunnen laten meegenieten.

Jaap van der Harst

Over ons

WSV 'De Watergeuzen' is opgericht in het jaar 1928. De vereniging beheert drie havens. De haven aan de Diemerzeedijk met het clubhuis en de winterstalling vormt het middelpunt van de vereniging. De twee andere havens zijn in Vinkeveen en in Durgerdam.

Search